Woensdagavond begon Imagine, het leukste fantastische filmfestival dat ik ken. Voor deze 33ste editie maakte Menno Kooistra een toffe mash-up in het kader van het themaprogramma fantastic fashion.
De muziek is van Jasper Kooistra. Precies, de broer van Menno. Je kunt de mash-up ook nog tot 23 april in Eye zien waar de video op de muur bovenaan de trap wordt geprojecteerd.
Het is best bijzonder om de eerste tekening van de Smurfen te zien, gemaakt door geestelijk vader Peyo. Het is een van de pronkstukken in de expositie Peyo: Een retrospectief, tot en met 27 augustus te zien net buiten Brussel.
Officiële eerste tekening van de Smurfen.
De Smurfen zijn inmiddels wereldberoemd en daarom een van de belangrijkste redenen om de expositie te bezoeken. Hun geschiedenis wordt middels het archiefmateriaal uit de doeken gedaan. De Belgische stripmaker Peyo, pseudoniem van Pierre Culliford (1928- 1992) creëerde de blauwe ventjes met witte mutsjes in 1958. Ze waren bijfiguren in een strip van Johan en Pirrewiet. In het negende avontuur van de twee middeleeuwse helden, dat voorgepubliceerd werd in de stripbladen Spirou/ Robbedoes, zijn het deze ventjes die de toverfluit creëren. Wie de muziek van deze fluit hoort, begint tegen zijn wil te dansen en valt uiteindelijk flauw.
Hoewel hun rol relatief klein is, waren de Smurfen meteen zo populair, dat toen het verhaal in albumvorm verscheen de titel werd veranderd van De wonderfluit naar De fluit met zes smurfen. En de rest is, zoals men altijd zo mooi zegt, stripgeschiedenis.
Blauw
Dat de Smurfen blauw van kleur zijn, komt door Nine Culliford – de vrouw van Peyo kleurde namelijk de strip in en zij liet zich leiden door eliminatie: ‘Roze, bruin en geel waren uitgesloten, want ze moesten verschillend zijn van de mensen. Groen zou niet opvallen in het gebladerte… Er bleef dus alleen blauw over!’
De eerste officiële tekening met daarop twee Smurfen, laat zien dat hun hoofddeksel in eerste instantie meer een puntmuts was, en dat de rondere vorm later kwam. Ook hadden de Smurfen eerst nog vijf vingers, later vier. Naar het schijnt tekende Peyo eerder van dit soort dwergen met een bloemenkrans op het hoofd voor de animatiefilm Le cadeau à la fée die nooit is voltooid. Peyo was toen werkzaam in de animatiestudio als inkleurder, maar begon spontaan zelf ook de figuurtjes te tekenen. Nu lijken ze alleen rudimentair op de smurfen moet ik zeggen. Eigenlijk vooral hun benen en broekjes.
Peyo.
Schtroumpf
De naam van de Smurfen en hun taal had Peyo eerder bedacht. Een paar maanden eerder zat hij met zijn vriend Franquin. Peyo wilde hem het zout vragen maar kon niet op het woord komen. ‘Geef me de “schtroumpf” eens’, zei hij, en omdat ze het zo leuk vonden, ‘smurften’ ze nog de hele avond door.
De eerste albums werkte Peyo vaak samen met scenarist Yvan Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Spirou. Voordat de Smurfen in officiële albums verschenen, kwamen er zes miniboekjes uit bij het stripblad, als een cadeautje voor de lezers. Die zijn ook in de tentoonstelling te zien:
Het eerste mini-album van de Smurfen is het verhaal over de Zwarte Smurf.
Studio Peyo
Algauw werden de Smurfen belangrijkere scheppingen van Peyo dan bijvoorbeeld Steven Sterk (het personage waarin hij zich kon uitleven door een beetje te lachen met de Amerikaanse striphelden die altijd wat weg hebben van Superman) of de kat Poesie. Ook van deze strips zijn voorbeelden te zien.
Door het groeiend succes van de Smurfen werd Peyo al snel gedwongen zijn eigen studio op te richten en zich te omringen met een sterke ploeg. Die studio was in Peyo’s huis in Brussel. Eigenlijk best klein, maar gelukkig heerste er een familie-achtige sfeer op de studio.
In de jaren 1983-1984 gingen de figuurtjes internationaal: miljoenen merchandising producten en talloze tekenfilms waarin de Smurfen opduiken veroverden de planeet.
Animatiecell.
Na enkele korte animatiefilms met de Smurfen komt in 1975 een lange speelfilm uit van animatiestudio Belvision met de titel De fluit met zes Smurfen – inderdaad, een adaptatie van het gelijknamige album. Hiervan zijn in de tentoonstelling handgetekende cells te zien en het storyboard dat Peyo zelf maakte (Zie ook onderstaande video). Peyo zei hierover: ‘In het begin zei ik tegen mijn vrouw dat mijn aandeel in dit project zich zou beperken tot drie maanden… Het heeft twee jaar geduurd! Maar wat een boeiend avontuur! Ik heb er nooit spijt van gehad.’ De film kreeg in 1981 een vervolg met een hele tekenfilmserie gemaakt door de studio Hanna-Barbera, die eerder ook The Flintstones maakte. Maar liefst acht jaar lang is deze op de buis en in totaal zijn er meer dan 250 afleveringen gemaakt. Zo’n beetje 75 uur tekenfilm!
De animatieserie was mijn introductie tot de Smurfen en ik vermoed dat dit voor veel uiteindelijke lezers van de strips geldt. Door de serie maakten kinderen over de hele wereld kennis met de wonderlijke creatie van Peyo. Nu zijn er ook de langere live-action films waarin de Smurfen met computeranimatie tot leven komen, maar eerlijk gezegd voel ik me daar niet door aangesproken. Leuk voor de kids, niet voor deze oudere jongere.
De eerste platen van ‘De Smurfin’ verschijnen eind maart, begin april 1955 in ROBBEDOES. De hele eerste helft van het album tekent Peyo haar met een vrij normaal uiterlijk, maar met een gestaald karakter. Ze zag er eerst zo uit, maar ondergaat in hetzelfde verhaal nog een metamorfose.
Inspiratiebronnen
Over kids gesproken: in de tentoonstelling is ook jeugdwerk van Peyo te zien.
Natuurlijk maken originele tekeningen van de Smurfen het bezoeken van de tentoonstelling al de moeite waard. Maar het is ook fijn om juist dat heel vroege werk van de tekenaar te bestuderen.
Uit zijn schetsboeken blijkt dat Peyo niet zo zeer uit waarneming tekende en niet naar de natuur schetste. Hij liet zich duidelijk inspireren door tekenfilms en strips. Disney is een bekende inspiratiebron, evenals natuurlijk Hergé, maar ik had ook het idee iets van de Fleischer studios in zijn vroege lijnvoering terug te zien. Daar werden animaties gemaakt van personages als Betty Boop en Popeye, beweeglijke cartoonfiguren met rollende ogen en ledematen. Ze maakten ook trouwens de eerste animatieserie over Superman, maar die hangt juist meer naar een realistische stijl.
Ook opmerkelijk: vanaf het begin ondertekende Pierre Culliford met zijn pseudoniem Peyo. Hij legt uit: ‘Ik vond mijn naam te lang, en bovendien klinkt hij niet bepaald goed: op school al noemden mijn vrienden me “Cucul”! Peyo komt van mijn voornaam Pierre. Toen ik klein was noemde iedereen me Pierrot, en een van mijn neefjes die de r niet kon uitspreken zei Pe-yo.’
De tentoonstelling Peyo: Een retrospectief is te zien in de Hoeve van het kasteel van Terhulpen (Solvay Park). Dat ligt zo’n 20 km ten zuiden van Brussel. Dat lijkt wat ver, maar wie toch die kant op gaat, kan behalve deze expositie meteen naar het Stripmuseum in Brussel gaan, wat ook zeer de moeite waard is. Evenals een toer langs de vele stripmuren die de stad rijk is. Kortom, voor stripliefhebbers de moeite van het bezoeken waard.
In dezelfde hoeve is trouwens ook permanent het museum over de kunstenaar Jean-Michel Folon te bezichtigen.
Adres: Drève de la Ramée, 6A | 1310 Terhulpen (La Hulpe)
Tel. 02/653 34 56 info@fondationfolon.be
Natuurlijk heb je net als de rest van de wereld de trailer van Thor: Ragnarok gezien. Volgens mij wordt dit een heel genietbare aflevering van de Thor-reeks, vooral omdat we een vleugje Planet Hulk krijgen.
Maar was je de ode aan Jack Kirby je al opgevallen? In het decor zit een verwijzing naar het tekenwerk van Kirby verstopt. De blogger van Superhero News had het als eerste gespot.
Zonder Kirby was er natuurlijk geen Marvel Universum. Hij was de eerste tekenaar die samen met Stan Lee deze prachtige, fantasierijke wereld vorm gaf met de strip the Fantastic Four in 1961. Tof dus dat de filmmakers deze korte ode in de film hebben gestopt.
Aanstaande vrijdag leid ik kort de film Guardians in op het Imagine Filmfestival.
Filmblad Preview vroeg me hiervoor en aangezien ik het altijd leuk vind om over superhelden te praten, hoefde ik er niet lang over na te denken of ik deze Russische rip-off van Avengers en X-Men wilde inleiden.
Guardians (Sarik Andreasyan, 2017) in het kort: tijdens de Koude Oorlog werd Patriot gevormd, een geheim team van superhelden waarvan het DNA werd gemanipuleerd en verbeterd. Genetisch gemanipuleerde superhelden. Een beetje zoals Captain America dus.
De leden kwamen uit verschillende delen van de Sovjet-Unie. Nadat die uiteenviel, keerden ze terug naar hun eigen land. Nu de Schepper van de Guardians doorslaat en de wereld wil veroveren, is het aan de superhelden om weer samen te komen en hem te verslaan.
Wie de superhelden uit Guardians bekijkt, herkent meteen elementen uit Marvel-films zoals the Avengers en X-Men. Daar ga ik vrijdag meer over vertellen. Nieuwsgierig? Zie je in Eye.
Eigenlijk zou ik mijn hele dag wel strips willen lezen en daarna de mooiste plaatjes willen delen met anderen. Zoals deze Spider-Man-illustraties van Steve Geiger.
Dat laatste kan tegenwoordig makkelijk via social media en tumblr. Sommige stripplaatjes vind ik namelijk mooi genoeg om in te lijsten. Ze zouden niet misstaan aan de muur en dat mag best een muur in een museum zijn. Natuurlijk kent de kunstwereld pop-art, waarbij kunstenaars als Roy Lichtenstein zich laten inspireren door het beeldverhaal en stripplaatjes naschilderen. Dat levert vaak tof werk op, maar ik heb het nu dus over het echte stripwerk.
Van de week zat ik Web of Spider-Man #29 te lezen in zo’n dikke Essential-bundel. De strips zijn daarin zwart-wit en daardoor valt het lijnwerk extra goed op. Je kunt zo de tekeningen bestuderen zonder afgeleid te worden door de kleuren.
Sommige afbeeldingen hebben een rake compositie, anderen spatten bijna van de pagina af door de actie die ze laten zien. Ze zijn allemaal meeslepend en zorgen dat je ogen van het ene naar het volgende plaatje gaan omdat je wilt weten hoe het verhaal verloopt.
In dit geval was de comic vakwerk van Steve Geiger met inktwerk van Art Nichols. Eigenlijk heeft Geiger geen eigen en opvallende tekenstijl. Zijn stijl is echter zeer dienstbaar aan het verhaal. Verder heeft hij de menselijke anatomie goed in de vingers.
Dat levert onder andere dit soort mooie plaatjes op (wel in kleur want deze zijn afkomstig van de digitale bestanden die ik heb van Web of Spider-Man):
Mooi hoe de denkbeeldige diagonale lijn die van rechtsboven naar linksonder loopt de lijn van de actie benadrukt. De armbeweging van Wolverine maakt hem af. Door deze compositie is er ook voldoende ruimte voor de tekstballons. Verder is de tekst natuurlijk erg grappig.
Eigenlijk heb ik hier niet heel veel aan toe te voegen, behalve dan dat het een spectaculair plaatje is met veel diepte. Dat laatste komt vooral door de explosie rechtsboven die dicht bij de lezer komt. Je kunt bij dit plaatje trouwens makkelijk fantaseren dat James Bond in de auto zit. Dat zou een interessante crossover zijn, nietwaar? Prachtig dramatisch. Zou een mooie coverillustratie geweest zijn.
Nog een leuk opmerkelijk detail trouwens. Hier is de cover zoals hij oorspronkelijk gedrukt is:
Dit is de opnieuw ingekleurde versie van de coverillustratie zoals hij achterop Essential Web of Spider-Man #2 staat. De herkleuring is gedaan door Tom Smith.
De inkleuring is duidelijk anders en laat duidelijker zien dat het hier om een avond of nachtscène gaat. Wat vind jij de mooiste versie?
Web of Spider-Man 29. Script James C. Owsley Art: Steve Geiger & Art Nichols. Colouring: Bob Sharen.
Het Imagine film festival heeft dit jaar bijzondere aandacht voor de rol van kostuums en stilering in de fantastische film. Bij superheldenfilms stuit de vertaling van de kostuums van strip naar live-action vaak op praktische bezwaren.
Een van de belangrijkste kenmerken van superheldenverhalen zijn de kleurrijke kostuums die de personages dragen. Met dit uniform onderscheiden de helden en schurken zich van normale stervelingen en verhullen ze hun burgeridentiteit. In het geval van Tony Stark maken kleren zelfs de (Iron) Man, want zijn superkracht zit in het hightech harnas dat hij draagt. Zonder het harnas is hij een gewone sterveling terwijl Superman nog steeds super is als hij in zijn boxershort rond zou vliegen.
Het superheldenkostuum is medebepalend voor het succes van de held. De outfits van Batman, Superman, Spider-Man en Wonder Woman zijn iconografisch en universeel herkenbaar. Het is daarom beter dat kostuumontwerpers de filmversies zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke ontwerp uit de strips houden. Echter, die ontwerpen tekenen is één ding, maar het wordt een ander verhaal wanneer acteurs zich in dat soort outfits moeten hijsen. Tekenaars kunnen waar nodig sjoemelen om het pak er goed uit te laten zien, acteurs niet. Het helpt natuurlijk dat hun lichamen dankzij een streng trainingsregime de gespierde en geïdealiseerde vormen kunnen evenaren van getekende helden. Het filmkostuum zit acteurs tegenwoordig net zo strak om het lijf als in de comics.
Absurd
Toch stuiten kostuumontwerpers op enkele praktische bezwaren bij de vertaling van strip naar film. Een belangrijk bezwaar is dat de live-action versies kunnen benadrukken hoe absurd de meeste outfits eigenlijk zijn. Om die reden kreeg de schurk Green Goblin in de eerste Spider-Man-film (2002) van Sam Raimi een make-over en werd zijn trolachtige halloweenkostuum een geavanceerd harnas ontworpen voor militaire doeleinden, waarbij zijn masker een beschermende helm is geworden. Filmmakers benadrukken graag dat het dragen van het kostuum een praktische reden heeft, daarom zien Batmans kostuums er de laatste films ook uit als een soort beschermend harnas.
Spider-Man en the Green Goblin ontmoeten elkaar voor het eerst. ASM #14. Illustratie: Steve Ditko.Spider-Man en the Green Goblin in de Spider-Man-film uit 2002.
Overigens zijn superheldenkostuums in werkelijkheid zelden praktisch. Het Batman-kostuum dat Michael Keaton draagt in Tim Burtons films (1989 en 1992), ziet er weliswaar fantastisch uit, maar omdat het masker aan zijn schouders vastzit is hij niet in staat zijn hoofd naar links of rechts te draaien zonder zijn hele bovenlichaam mee te bewegen. Niet handig in gevechtssituaties. Nicholas Hammond, eind jaren zeventig Spider-Man op televisie, klaagde in een interview dat het kostuum ongelooflijke warm was en dat de speciale lenzen in het masker vaak besloegen waardoor hij niets meer kon zien. Een ander praktisch bezwaar is dat een masker de gezichtsexpressies van de acteur onzichtbaar maakt. Daarom gaat in de films Spider-Mans masker zo vaak stuk en loopt Captain America ook dikwijls zonder hoofdbedekking rond.
Keaton en Burton op de set van ‘Batman’
Uniformen
Voorheen omzeilden ontwerpers het probleem van de superheldenoutfits weleens door deze radicaal aan te passen. In X-Men (2000) van Bryan Singer dragen de mutanten zwarte leren uniformen en niet hun kleurrijke evenknieën uit de strips. Regisseur Zack Snyder, verantwoordelijk voor Watchmenen de recente Superman-films, maakt grauwe, sombere en quasi-serieuze kostuumdrama’s van de stripverfilmingen. Zo wil hij de heldenverhalen gewicht geven. Hij kiest daarom voor donkergekleurde of bijna kleurloze versies van de kostuums. In de recente films met Marvel-helden is gelukkig de toon vaak luchtiger en ironischer. Ze schamen zich niet voor de kleurrijke outfits van hun helden als Iron Man en Captain America. De kostuums in deze films lijken dan ook goed op de oorspronkelijke stripversies.
Seksisme
Een laatste probleem waar ontwerpers mee te maken hebben, is dat superheldenkostuums seksistisch en erotisch geladen kunnen zijn. Iets waar vooral vanuit feministische hoek vaak over geklaagd wordt. Vorig jaar werd Wonder Woman bijvoorbeeld door de Verenigde Naties benoemd tot ere-ambassadeur voor vrouwenemancipatie. Een goede keuze, want Wonder Woman is als geëmancipeerde, sterke, biseksuele Amazone een positief rolmodel. Een petitie maakte echter na een paar weken een einde aan haar VN-benoeming. De ruim 45.000 ondertekenaars vonden Wonder Woman ongeschikt voor de functie omdat ze als rondborstige stripfiguur in haar weinig verhullende outfit te seksistisch zou zijn.
De klagers hebben een punt. Superheldenstrips kunnen seksistisch zijn in hoe ze vrouwen, maar ook mannen, afbeelden. Beide seksen worden in geïdealiseerde vorm weergegeven, waarbij de heldinnen vaak poses aannemen die vooral de male gaze bedienen. Uitgevers zijn zich bewust van deze kritiek en de laatste jaren zien we steeds meer vrouwelijke superheldenkostuums die een minder verhullend en praktischer ontwerp hebben.
Ongetwijfeld komt dit thema op Imagine ter sprake in de lezing van de Canadese historicus Tim Hanley over de veelbewogen geschiedenis van Wonder Woman. Eregast is Lindy Hemming, kostuumontwerper van onder andere James Bond, de Batman-trilogie van Christopher Nolan en de Wonder Woman-film die 1 juni uitkomt. Hemmings ontwerp van het gepantserde kostuum van Wonder Woman en de Amazones, is deels praktisch maar houdt de strip in gedachte en toont duidelijk de blote, gespierde schouders en benen van de acteurs.
De hoge hakken stuitten bij voorbaat op commentaar, dat regisseur Patty Jenkins in een interview met Entertainment Weekly pareerde door te zeggen dat ze tijdens heftige gevechten platte sandalen dragen. Jenkins maakte duidelijk dat Wonder Woman een wensvervulling is: ‘Ik, als vrouw, wil dat Wonder Woman ongelooflijk aantrekkelijk is, dat ze op een badass manier vecht en er tegelijkertijd fantastisch uitziet.’
Uiteindelijk geldt dat voor alle verfilmde superhelden en hun outfits.
In het Belgisch stripcentrum te Brussel is de expositie Coverkunst nog tot 28 mei te zien. Ik raad je aan deze tentoonstelling te bezoeken, als dat nog niet gedaan hebt.
Recent bezocht ik het Stripmuseum in Brussel. Niet de eerste keer, maar ook nu weer een fijne ervaring. Die zaterdagmiddag was het museum drukbezocht, toch kon ik op mijn gemak de vele covers en originelen bekijken die tentoongesteld staan.
Een goede cover is van groot belang voor boeken en strips. Het is immers vaak de eerste introductie tot het verhaal. Een cover grijpt je aandacht of niet, maar het is niet altijd te zeggen waarom. De expositie poogt dit mysterie te ontsluiten.
Stapsgewijs
Soms gebeurt dat door het maakproces van één specifieke cover te tonen, met alle voorstellen erbij. Dat is interessant, want het is dan alsof je stap voor stap met de ontwerpers mee kunt kijken. Zo zijn er verschillende versies te zien van het album Een beeld van een jongen, van Frederik Peeters. En zien we ook verschillende versies van Het gele teken, met een uitgebreide toelichting.
Voorstudies voor de cover van ‘Een beeld van een jongen’.
Er komen veel kenners uit de stripwereld aan het woord over wat zij belangrijk vinden aan een cover: uitgevers, stripmakers en enkele stripkenners, waaronder ondergetekende. Soms via een citaat, vaak in een video waarin ze hun favoriete cover laten zien. Dit soort elementen maakt een expositie extra levendig. Wel jammer dat de Franse sprekers niet zijn ondertiteld. Nu snap ik dat het stripmuseum in Brussel staat, maar er zullen genoeg toeristen het instituut bezoeken die geen Frans spreken.
Virtuoos
Volgens Alexis Dragonetti is een goede cover virtuoos getekend, grafisch sterk opgemaakt en inhoudelijk intrigerend. Stripmaker Wim Swerts noemt vier eigenschappen waar een goede cover aan moet voldoen:
1. Een sterke uitstraling: als je ernaar kijkt, schept het verwachtingen naar avontuur, mysterie en spanning.
2. Compositie: een goede cover is niet te druk, alles is herleid tot de essentie.
3. Less is more: blijf bij de essentie, maak het niet te druk. Zorg ook voor
voldoende contrast.
4. Leesbaarheid: als je cover klaar is, moet je hem bij wijze van steekproef
verkleinen. Als alles nog duidelijk en leesbaar is, heb je een goede cover gemaakt.
In een video vertelt stripmaker Ken Steacy dat de coverillustratie een moment moet weergeven vlak voordat er iets staat te gebeuren. Een sleutelmoment uit het verhaal bijvoorbeeld.
Natuurlijk kun je over alle regels twisten, en dat maakt deze expositie ook zo leuk, want je wordt zelf uitgenodigd om over covers na te denken. Wat vind jij de belangrijkste eisen waar een omslag aan moet voldoen? Welke covers trekken meteen je aandacht en waarom? En welke vallen je eigenlijk helemaal niet op?
Doordat er heel veel omslagen te zien zijn, kun je die vragen dus in de praktijk beantwoorden. Wie onderweg goede aantekeningen maakt, heeft aan het einde van de expositie een mooi lijstje met tips voor het maken van een goede cover.
Originelen
Het mooiste blijft natuurlijk het zien van originelen, zoals de geschilderde omslagen van Rosinski, W. Vance, ‘De onzichtbare grens #2’ uit de reeks Duistere Steden en een originele schildering van Judith Vanistendael.
Hoewel de expositie een divers beeld geeft van verschillende soorten covers en een historisch overzicht, ligt de nadruk bij de selectie duidelijk bij de Europese strips. Amerikaanse comics en manga komen er bekaaid van af. Jammer, want misschien zijn de coverregels in andere culturen wel weer heel anders dan bij ons. Een thema dat nu niet behandeld wordt. Misschien een mooi uitgangspunt voor een vervolgexpositie?
Ik ben zelf in ieder geval een groot fan van hoe Amerikaanse stripmakers comiccovers vormgeven. Zij hebben daar echt een goede neus voor. Strakke composities die je het verhaal intrekken en teksten die nieuwsgierig maken en de lezers vaak direct aanspreken.
Deze Van Gogh cover vind ik heel gaaf en dynamisch. Ik ben meteen benieuwd naar het verhaal van deze strip.
Vormgeving
Ik vond de vormgeving van Coverkunst verder heel fraai. Ze nodigen uit tot lezen. Bij de teksten staan vaak grafische elementen uit de covers. Verder is de expositie mooi aangekleed, met bijvoorbeeld een enorme versie van De blauwe lotus. Wat dat betreft kunnen Nederlandse stripmusea nog wel eens wat leren van het Belgisch Stripmuseum.
Ja, echt. Reilly kan er ook niets aan doen dat hij niet weet dat hij niet de echte Spider-Man is, maar een kloon van Peter Parker. Hij probeert gewoon mensen te helpen en te redden omdat hij superkrachten heeft. Net als de echte Spider-Man.
Tot aan zijn dood in Spider-Man #75: Revelations, Part Four, weten wij ook niet zeker hoe de vork in de steel zit. Maar als het lichaam van Ben tot as vervalt, is duidelijk dat Peter Parker de echte Spider-Man is en Reilly een kloon. Meer dan een jaar in comicstijd hielden de makers van Marvel ons voor dat de situatie precies andersom was.
Ik heb het natuurlijk over de gewraakte kloonsaga uit de jaren negentig waar ik de afgelopen weken delen van las. Begrijp me niet verkeerd: dat hele kloonidee staat me tegen en hoe de mensen bij Marvel uiteindelijk de boel hebben teruggedraaid kan me evenmin bekoren, maar dat neemt niet weg dat sommige avonturen van Ben Reilly best lekker leesvoer waren.
Kloonsaga
Het idee dat Peter Parker een kloon bleek van de originele Spider-Man was bedacht om de superheld een verjongingskuur te geven, maar omdat de fans voor het merendeel Ben Reilly niet accepteerden als nieuwe Spider-Man, werd die beslissing later weer teruggedraaid. Ingewikkeld? Ja, dat was het. In mijn boek Mijn vriend Spider-Man ga ik hier uitgebreider op in en wat dit soort retcons doen met de fans.
Gisteravond las ik de laatste bundel van de Complete Ben Reilly Epic. Delen hiervan heb ik ooit in het Nederlands aangeschaft, maar tot mijn grote vreugde waren er aan het slotakkoord van Reilly in de Amerikaanse uitgaven enkele scènes toegevoegd in de trade paperback die niet in de oorspronkelijke uitgave zaten.
Reilly Sterft nadat hij doorboord is door een goblin glider en van heel hoog op een auto is gevallen.
Afscheid
In een scène komen vrienden en familie bij Peter en Mary Jane bijeen om te rouwen. Het echtpaar heeft zojuist een miskraam gehad en hun spirituele broer Ben verloren. In de scène erna strooit Peter het as van Ben uit vanaf de Brooklyn Bridge. Zo krijgt Reilly de begrafenis die in het origineel ontbrak.
Die abortus van Mary Jane zit me nog steeds niet lekker. Ook dat Norman Osborn de mastermind achter de hele kloonsaga bleek te zijn, niet. Maar goed, we hebben het hier over strips die meer dan twintig jaar geleden uitkwamen. Ik koester dus geen wrok. Bovendien zit wat Mark Ginocchio hierover te zeggen heeft, logisch in elkaar:
So put all that aside – it’s a lot to ask, I realize – because once you move past the unsteady narrative, the infanticide and the silly deus ex machina, you should hopefully realize that Norman’s inevitable return to the Green Goblin persona led to one of the most gripping and emotionally fraught Spider-Man battles from the 1990s. Rather than ease Osborn back into the Spider-Verse, Marvel delivers “The Night of the Goblin,” which depicts crazy Norman acting as unhinged as he’s ever been (until Warren Ellis played around with the character in Thunderbolts). He’s basically Spider-Man’s worst nightmare fully realized, dropping pumpkin bombs from the sky like it’s the early 1970s and attempting to kill everybody Peter has held dear since the character was first created.
And that’s when it all starts to make sense. Sure, resurrecting a character that had been dead for more than 20 years, who died in one of the most important comic book stories of all-time, is such a 90s thing to do. But if the Spider-books were going to be moving on from the “Clone Saga” – which they desperately needed to do – bringing Norman back into the fold was a necessary move. Spider-Man’s rogues gallery had been decimated by poor editorial choices, leaving only the Jackal, Electro and Carnage as the only pseudo “A” listers to break out for a big story. And considering the reader had just gotten a steady diet of Jackal for the past few years, and Carnage had played himself out (and Electro isn’t THAT big of a deal), a revived Norman was the best way to balance the scales and create believable conflict in a Spider-Man comic again.
Zoals gezegd: over de kloonsaga koester ik geen wrok. Laat ons in plaats daarvan genieten van het fantastische tekenwerk van John Romita Jr. geïnkt door Scott Hanna.
Vandaag heb ik even geen andere man bij de hand om samen hand in hand over straat mee te lopen, anders zou ik het wel weten. Geweld tegen homo’s mogen we niet tolereren, daarom ben ik blij dat veel mannen vandaag demonstratief wel hand in hand in het openbaar rondlopen.
Bunbun illustratie door Matt Baaij.
Afgelopen weekend werd een homostel in Arnhem aangevallen door een groepje Marokkaanse jongeren, waarvan er eentje zelfs een betonschaar bij zich droeg. Tenzij hij een medewerker is van een bouwbedrijf en vergeten is zijn schaar thuis te brengen, lijkt het me duidelijk dat iemand die zo’n ding over straat met zich meedraagt, weinig goeds in de zin heeft. Geweld met voorbedachten rade.
Ik vind dat dit soort geweld zwaar gestraft moet worden. Ze mogen er niet met een taakstrafje vanaf komen. Minstens een jaar de bak in en daarbij verplichte gesprekken met een psychiater. Misschien heeft dat een afschrikkend effect.
Ook moeten we kennelijk serieus iets doen aan mensen een beetje normen en waarden bijbrengen. Dat begint natuurlijk al in het onderwijs, waarbij seksuele voorlichting uitgebreid moet zijn, maar vooral gelijkwaardigheid van iedereen moet benadrukken. Maar ik denk dat die voorlichting over gelijkwaardigheid ook plaats moet vinden in de geloofstempels waarin veel andersdenkenden zich ophouden. Dat geldt dus zowel voor de moskee om de hoek als de christelijke kerk waarin nog steeds beweerd wordt dat Adam en Eva het enige goede voorbeeld zijn.
Update dinsdag 4 april. Inmiddels heeft een van de daders zelf aangifte gedaan tegen de slachtoffers en claimt dat het homostel het groepje aanviel. Ook blijkt dat groepje jongens niet allemaal uit Marokkanen te bestaan. Tenminste, dat is het laatste nieuws hierover.
Als ik me niet vergis, is Iedereen op Claudia, na In de schaduw van mijn lul en Fucking Hell, de derde solostriproman van stripmaker Sam Peeters, die al jaren een vierde deel is van het humoristische stripcollectief Lamelos. Met Iedereen op Claudia heeft de stripmaker zichzelf overtroffen.
Tijdens het lezen heb ik vaak moeten gniffelen en hardop moeten lachen. En dat terwijl wat Peeters te vertellen heeft, op zijn best een tragikomisch verhaal van een mislukte liefde genoemd kan worden.
Peeters laat in deze tekstloze striproman zien hoe een verliefdheid op een klasgenootje uit kan groeien tot een obsessie. Toegegeven: Claudia is het mooiste meisje van de klas, iemand waar alle mannen voor vallen. Dus dat zij de hormonen van de hoofdpersoon overuren laat draaien, snap je meteen. Vanaf de eerste keer dat zij de klas in loopt, is de hoofdpersoon verliefd op Claudia. Gedurende hun levens komen de hoofdpersoon en Claudia elkaar geregeld tegen, toch wil het met de liefde niet vlotten.
In tegenstelling tot de andere personages blijft de hoofdpersoon het gehele verhaal naamloos, maar aangezien de stripmaker hem met ‘ik’ aanduidt, noem ik hem voor het gemak dus maar even Sam.
Bloedcontract
Twee keer heeft Sam de kans om met Claudia te zoenen en staat ze daarvoor open, maar beide keren zit er iets in de weg. De eerste keer is dat een dom contract dat hij afsloot met zijn beste vriend. Dit contract, ondertekend met bloed, staat dat ze geen van beide zullen proberen Claudia voor zich te winnen omdat ze haar allebei leuk vinden. Daarom wijst Sam Claudia af. Dom, want als Claudia later interesse in die vriend toont, leidt tot serieuze contractbreuk. Jaren later komt Sam Claudia bij toeval weer tegen als hij aan het stappen is met een vriend en heeft hij een tweede kans iets met haar te beginnen. Helaas heeft Sam al een vriendin en een te groot eergevoel. Nobel wellicht, maar achteraf erg zuur als blijkt dat het vriendinnetje achter zijn rug om vreemd gaat met een neanderthaler uit de buurt.
Peeters gebruikt een toegankelijke cartooneske tekenstijl waardoor alles wat hij toont, automatisch vrolijker wordt en grappiger lijkt. De schrijnende scènes worden hierdoor meteen tragikomisch. Wanneer Claudia met iedereen het bed in lijkt te willen duiken behalve met de hoofdpersoon, laat hij haar in zijn fantasie het middelpunt zijn van een gangbang waarin ze volledig letterlijk stuk geneukt wordt. Door de tekenstijl van Peeters zijn dit soort scenes niet-seksueel maar vooral hilarisch.
Zoals met de meeste obsessies stevent het verhaal af op een droevig en schrijnend einde. Toch zorgt Peeters met het allerlaatste stripplaatje dan toch weer voor een fantastische punch line.
Zoals gezegd is Iedereen op Claudia volledig tekstloos, op tekstballons na die de namen van de personages introduceren. Peeters is een visueel verteller en heeft verder dus ook geen tekst nodig. Als Sam na een avondje stappen met Claudia bedroefd thuis aan de keukentafel zit met een biertje en baalt dat het weer niet is gelukt met haar, tekent Peeters twee dikke druppels op het bierblikje, die natuurlijk staan voor de tranen die Sam van binnen huilt.
Pas als je het boek dichtslaat, realiseer je je pas hoe weinig we eigenlijk over de persoonlijkheid van de personages te weten zijn gekomen. Alles staat in teken van de obsessie van Sam met Claudia. Alle andere zaken waardoor daardoor buiten beeld gelaten.
Mocht het nog niet duidelijk zijn: ik vind Iedereen op Claudia een mooi, grappig en heel genietbaar album. Ik kijk uit naar het volgende soloproject van Sam Peeters.
Het is vandaag alweer de laatste dag van maart. Deze maand ging supersnel voorbij. Voor mijn gevoel was het vandaag nog maar de tiende, maar zo zie je maar weer. Morgen de grootste grapdag van je het jaar. Niet dat ik ooit echt een 1-aprilgrap hoorde waar ik echt om moest lachen.
De afgelopen week heb ik hard gewerkt aan mijn interview met Halfdan Pisket dat ik vorige week afnam in Brussel. Maandag was ik nog te gaar na de persreis, maar dinsdag heb ik in een sessie de tape van 53 minuten conversatie getranscript. Transcripten – het volledig uittikken van interviews – is een noodzakelijk kwaad van mijn werk. Het is extra lastig als je tijdens het tikken meteen naar het Nederlands moet vertalen, wat bij dit project het geval was.
Mensen vragen me wel eens waarom ik dit soort werk niet uitbesteed aan studenten. Simpel, daarvoor verdien ik niet genoeg met mijn journalistieke werk. Bovendien heeft het ook zijn nut om zelf een transcript te maken. Ik hoor de hele conversatie en mijn onderbewuste begint dan alvast met selecteren van de uitspraken die ik in mijn artikel nodig ga hebben.
Dat artikel schreef ik woensdag. Donderdag keek ik de tekst na en veranderde er nogal wat aan. Vaak denk ik dat de eerste versie bijna de juiste is, maar als ik de tekst de dag erna nog eens doorneem blijkt dit toch vaak niet het geval te zijn. Ik laat Linda ook nog wel eens een eerste versie lezen. Dan weet ik zeker dat ik nog niet klaar ben met mijn werk.
Screendiver Tussen het Pisket-interview door schreef ik enkele blogposts en werkte ik ook aan een artikel over de site Screendiver. Een prachtig project van Submarine Channel. Screendiver moet uiteindelijk de plek zijn waar je heengaat als je goede motion comics wilt lezen of wilt leren hoe je die maakt. Binnenkort daarover meer.
Strips!
Vanmiddag kwam een verse doos bestelde comics binnen. Ik kocht onder andere twee Essentials van Web of Spider-Man, Marvel Secret Wars en de omnibus met Hawkeye-verhalen door Matt Fraction. Ook kocht ik alvast het laatste deel van The Complete Ben Reilly Epic. Het vijfde deel heb ik nog niet gekocht, want die is officieel out of print en daardoor voor een te hoog bedrag beschikbaar. Ik wacht wel op een herdruk.
Van de drie posters van Spider-Man: Homecoming die recent online werden gepresenteerd, vind ik die op het verkeersbord langs de snelweg het tofste:
Zo’n soort poster hebben we volgens mij nog niet gezien. Het alledaagse van dat bord en de kleurrijke en bijzondere verschijning van Spider-Man vind ik een leuke mix. Bovendien is het feit dat dit verkeersbord de afslag naar Queens aangeeft heel toepasselijk natuurlijk, want daar is Peter Parker opgegroeid. Daar is zijn thuis.
Het doet me denken aan mijn bezoek aan Forest Hills, Queens in 2009. In mijn boek Mijn vriend Spider-Man ga ik daar uitgebreid op in. Het is een bijzondere wijk. Uiteindelijk lukt het mij om het echte huis van Peter Parker te vinden. (Het boek is trouwens al te bestellen bij de boekwinkel en online winkels, het komt eind mei uit.)
Het filmaffiche van Spider-Man op het gebouw van the Avengers vind ik ook mooi. Misschien is het feit dat Spider-Man over muren kan kruipen en aan oppervlakten vast kan kleven wel zijn mooiste superkracht, en dat wordt hier min of meer getoond.
Of je zijn kostuum mooi vindt, daar kun je over twisten. Ik vind het zelf altijd het mooist als Spider-Mans filmkostuum zo dichtbij mogelijk bij de papieren versie zit. En dan heb ik het over het design van Steve Ditko natuurlijk. Of zoals John Romita Sr. hem na Ditko tekende.
Over de trailer wil ik het verder nu niet hebben. Ik vind het een beetje jammer dat ik die gezien heb namelijk: ze geven zo veel details al weg. Van de plot, van the Vulture en de rol van Tony Stark in het geheel. Erg jammer. Ook negeer ik alle analyses die ervan online verschenen ook zoveel mogelijk.
Ik kan me herinneren dat de filmposter van Sam Raimi’s Spider-Man onze held ook muurkruipend toonde:
Lang geleden alweer dat die film uitkwam, toch blijven de eerste twee Spidey-films van Raimi mijn favoriet. Daar kon Andrew Garfield niets aan veranderen. En ook al vond ik Tom Hollands introductie in Captain America: Civil Warmeesterlijk gedaan, toch blijf ik vooralsnog een voorkeur houden voor Tobey Maguire als Peter. Nou ja, uiteindelijk is er maar een Peter Parker en dat is die uit de strips van voor Brand New Day.
Dat neemt niet weg dat ik nieuwsgierig ben naar deze cinematografische incarnatie van mijn favoriete fictieheld. Nog even wachten tot juli dus.