Categorieën
Strips

Stripmakers Linthout en Heuvel genomineerd voor Eisner Award

Deze week zijn de nominaties voor de Eisner Award, de belangrijkste internationale prijs in stripland, bekend gemaakt. Twee albums van Nederlandse origine zijn genomineerd.

De Vlaamse stripmaker Willy Linthout is met zijn striproman Jaren van de Olifant in twee categorieën genomineerd voor een Eisner Award. Zowel in de categorie ‘Beste buitenlandse werk’ en ‘Beste auteur non-fictie’ staat Years of the Elephant op de shortlist. De Graphic Novel vertelt het verhaal van Karel Germonprez die worstelt met zijn gevoelens na de zelfdoding van zijn zoon. Willy Linthout verwierf vooral bekendheid met zijn reeks Urbanus. Jaren van de Olifant is een autobiografische striproman, getekend in potlood.

Eric Heuvel is met de educatieve strip A Family Secret (in 2003 als De ontdekking uitgebracht door de Anne Frank Stichting) genomineerd in de categorie ‘Beste publicatie voor tieners’.

Tot zover de berichtgeving vanuit trots Nederlandstalig oogpunt. Andere interessante genomineerden zijn Robert Crumb met The book of Genesis in verschillende categorieën, waaronder ‘Beste nieuwe album’ en ‘Beste tekenaar’. Asterios Polyp van David Mazzucchelli is ook genomineerd voor ‘Beste nieuwe album’ en andere categorieën. Een opmerkelijke nominatie is de middelmatige anthologie Bob Dylan revisited, die vorig jaar in het Nederlands uitkwam bij Silvester.

Hier kun je de rest van de nominaties lezen.

De Eisner Awards zijn de Oscars onder de stripprijzen, vernoemd naar de Amerikaanse stripmaker Will Eisner (1917-2005). Net als de Oscar omvatten de Eisners te veel categorieën en worden ze jaarlijks uitgereikt.

Categorieën
Strips

Groeten uit Turnhout

Afgelopen weekend was ik in het Vlaamse Turnhout om daar de stripbeurs te bezoeken. Zoals gewoonlijk betekende dat veel leuke ontmoetingen en hier en daar een nieuwsgierige aanschaf van drukwerk.Nieuw op de plank is onder andere PreFab, het dikke schetsboek van Serge Baeken, uitgegeven door Xtra. Het boekwerk rolde al in 2008 van de persen en is voornamelijk bij stripmakers een gewild item. Nu ben ik geen striptekenaar, maar ik dit bijzondere werkje toch niet laten liggen. Baeken tekent constant, koortsachtig lijkt zijn tekenpen het papier te beroeren. Het resultaat van die creatiedrift is een overdonderende hoeveelheid afbeeldingen die mij zeer kunnen bekoren. Een boek om af en toe rustig in te kijken. (Zie hier het video-interview dat ik eerder dit jaar over Baeken maakte.) De afgelopen dagen heb ik het meerdere malen opengeslagen. Iedere keer zie je weer iets nieuws, zelfs op de pagina’s die je al eerder hebt bekeken.


Verder kocht ik een Nederlandse vertaling van The Spirit, uitgegeven door Semic Press in 1976. Alleen al vanwege het vage interview van Will Eisner met zijn creatie de moeite van het inkijken waard. Het afzien van 2009, van Fokke & Sukke mocht natuurlijk niet ontbreken. Met de klungels in Den Haag en hun onbekwame manier van crisis bedwingen viel er immers genoeg af te zien dit jaar. Het album Werk in uitvoering van Martijn van Santen verdient ook een aparte vermelding. Prachtige strip met originele karakters. Van Santen publiceerde de strip eerst online en kreeg er een Clickie (prijs voor webcomics) voor.Verder ging ik naar huis met werk van Flo de Goede, Eisner #3 en nog wat onbekend stripwerk. Ten tijden van dit schrijven moet ik nog serieus aan het stapeltje beginnen. Gelukkig begint mij vakantie officieel vanaf vandaag, dus dat komt wel goed.Strip Turnhout bevatte dit jaar ook enkele boeiende exposities. Onderstaande foto is een origineel uit het album Het jaar van de Olifant van Willy Linthout. De stripmaker vatte de zelfdood van zijn zoon in dit verhaal. Linthout won op Turnhout de Bronzen Adhemar/Vlaamse Cultuurprijs voor de Strip. Er werd natuurlijk volop gesigneerd door de aanwezige tekenaars. Hieronder Hallie Lama en Fred de Heij vrolijk tekenend aan hun zoveelste prent van dat weekend.Dandy Raffe, mijn collega van Zone 5300, plaatste ook nog wat beeldmateriaal online. Zie http://picasaweb.google.com/dandyraffe/Turnhout2009#. Onderstaande foto van mij en Merel Barends op de Zone-stand maakte hij ook. De gehurkte man is Tonio van Vugt, een van de hoofdredacteuren van dat blad. Ik ben in gesprek met Erik Wielaert.Roos Manintveld, de vaste hoffotograaf van Studio Nieuw Gehoer was ook aanwezig en klikte een reeks platen. Zodra die online staan, zal ik daar uiteraard ook naar linken.

Categorieën
Strips

Eppo, Eisner en Pulpman: Passie voor de strip in al zijn facetten

Het Nederlandse striplandschap is recent verrijkt met drie stripbladen. Voor de liefhebber van literaire stripverhalen is er Eisner; voor prikkelende pulpstrips is er Pulpman, terwijl Eppo vooral de nostalgische lezer bedient.

Het stripblad Eisner is gewijd aan de grafische roman en bevat korte beeldverhalen met literaire ambities. Vorig jaar november verscheen het eerste nummer in 2500 exemplaren bij uitgeverij Podium. Het stripblad is vernoemd naar de Amerikaanse stripmaker Will Eisner die naar verluidt de term graphic novel introduceerde om uitgevers te interesseren voor zijn strip A Contract with God (1978). Grafische roman klinkt in de oren van een literaire uitgever immers beter dan strip, een medium dat in eerste instantie geassocieerd wordt met leesvoer voor kinderen. De redactie van Eisner hoopt dit beeld te veranderen en literatuurminnende lezers kennis te laten maken met strips voor volwassenen. Hoofdredacteur Erik Noomen, die recent het stokje overnam van Ward Wijndelts: ‘Een vorm die gebruikt wordt om een Asterixverhaal te vertellen kan ook worden ingezet voor het vertellen van een verhaal over het Midden-Oostenconflict.’ Bij de selectie van de strips gaat de redactie vaak uit van de stripmaker, laat Noomen weten. ‘De tekenaar moet iets eigens hebben en het verhaal visuele zeggingskracht.’De Eisner-redactie heeft een eclectische en uiteenlopende smaak: in de twee nummers die er tot nu toe zijn uitgebracht staan onder meer een sfeervolle stripbewerking van het horrorverhaal ‘The outsider’ van H.P. Lovecraft door Erik Kriek, twee sleutelscènes uit de roman Het Diner van Herman Koch verstript door getalenteerde nieuwkomer Merel Barends, een bijdrage van Michiel van der Pol waarin hij vol zelfspot jeugdherinneringen over zijn seksuele voorlichting verhaalt en ook gerenommeerd werk van internationale stripmakers als Daniel Clowes die in ‘Art School Confidential’ met bijtende humor het kunstonderwijs portretteert. Door die diversiteit is Eisner een aardige staalkaart van wat het beeldverhaal te bieden heeft. De geselecteerde voorpublicaties die ook in het blad staan vormen echter zelden een afgerond verhaal, wat een onbevredigende leeservaring oplevert.In de toekomst hoopt Noomen enkele bekende namen uit de literaire wereld aan het blad te verbinden. Arnon Grunberg heeft toegezegd een stripscenario te schrijven op basis van een van zijn reisreportages en Robert Vuijsje, winnaar van de Gouden Uil voor zijn debuut Alleen maar nette mensen, zal ook een script schrijven.

Pulpman: Pulp voor de liefhebber
Waar Eisner drie keer per jaar staat voor de literaire en poëtische strip, vertegenwoordigt Pulpman iedere zes weken de andere kant van het spectrum: vermakelijke pulpverhalen waarin op expliciete wijze en zonder schroom de duistere kanten, driften en zwakheden van de mens worden belicht. Vaak met de titelfiguur van het blad, een naargeestig mannetje met een clownesk gelaat, in de hoofdrol. Net als bij de andere stripbladen beoogt de redactie als keurmerk te fungeren. ‘Pulpman zoekt naar de parels van de pulp. […] Uitgangspunt voor een goede strip blijft vakmanschap: een tekenaar die kan tekenen, met swung en dynamiek, een verhaal vertellen, karakters neerzetten en een sterke lay-out,’ aldus het voorwoord in de eerste Pulpman die februari dit jaar in een bescheiden oplage van 800 stuks van de drukpers rolde. Vervang het woord ‘pulp’ voor ‘beeldverhaal’ en dezelfde introductie had ook in Eisner kunnen staan.Stripmaker, schilder en illustrator Fred de Heij en uitgever Ger van Wulften initieerden Pulpman uit eigen behoefte. De Heij: ‘Ik wilde altijd al een striptijdschrift hebben en ben uitgegaan van wat ik het allerleukste vind.’ Omdat De Heij het merendeel van de strips en achtergrondartikelen verzorgt drukt hij een duidelijke stempel op het blad. Zijn verhalen zijn over the top, eindigen geregeld met een onverwachte wending en zijn dikwijls pornografisch.

Net als Eisner bevat Pulpman originele verhalen en voorproefjes van nog uit te komen strips. Mede dankzij de korte introductie van de gasttekenaars geeft Pulpman een aardig, zij het wat willekeurig beeld van het begrip pulpstrip. De Heij en gastschrijvers als Peter Breedveld, striprecensent van Vrij Nederland, lichtten in de artikelen uiteenlopende onderwerpen uit. Hoewel De Heij zijn persoonlijke visie geeft komt de nieuwsgierige lezer veel te weten over bijvoorbeeld de geschiedenis van pulpstrips en de invloed van Joodse makers op de Amerikaanse stripindustrie. De toon van Pulpman is die van een dikke knipoog en een tikkeltje tegendraads. Het zal geen toeval zijn dat in het eerste nummer de Eisner wordt gerecenseerd. Zelfs over een op het eerste gezicht onschuldige en oubollige jongensstrip als Bob Evers (uit de Eppo) weet De Heij te vertellen dat deze zijn oorsprong heeft in een strip die in het nationaal-socialistische blad Jeugd werd gepubliceerd.

Gezien de toon en de verheerlijking van pulp ligt het voor de hand om het blad te zien als tegengeluid op de graphic novel. Toch stellen de makers duidelijk dat ze nergens tegenaan willen schoppen. Het plezier en de passie die de bladmakers voor pulpstrips hebben straalt Pulpman zeker uit en werkt aanstekelijk.Eppo, een nostalgisch stripblad
In het midden tussen Eisner en Pulpman bevindt zich de Eppo. Dit tweewekelijkse stripblad bevat voorpublicaties van mainstream strips, het soort waar je het eerste aan denkt als je het woord strip hoort: Storm, Agent 327, Franka en Dirkjan. Het gros bestaat uit onschuldige avonturen- en humorstrips die, net als sommige verhalen in Pulpman, in afleveringen verschijnen. In tegenstelling tot Eisner dient van deze bladen dus ieder nummer aangeschaft te worden om niets van de vervolgverhalen te missen.

Voorpublicaties zijn misschien vervelend voor de ongeduldige lezer, volgens Eppo-hoofdredacteur en initiatiefnemer Rob van Bavel zijn ze een belangrijke inkomstenbron voor stripmakers omdat de albumverkoop te laag is om van te leven. Daarbij wordt het ouderwetse Eppo-gevoel volgens sommigen juist gekenmerkt door het in spanning afwachten tot het nieuwe nummer weer op de deurmat valt.

Eppo werd in januari dit jaar nieuw leven in geblazen. Het stripblad verscheen oorspronkelijk van 1975 tot halverwege de jaren tachtig. Na talloze naamswijzigingen en samenstellingen verdween het in 1999 van de markt. De nieuwe Eppo lijkt voort te komen uit een drang naar nostalgie, want het merendeel van de strips stond ook in de eerste incarnatie van het blad. Volgens Van Bavel is Eppo ook niet voor kinderen bedoeld, maar voor de dertigplussers die het vroeger ook lazen: ‘Jongeren vanaf zes jaar lezen geen strips meer, die gaan liever gamen of online. Dat is ook de reden dat de oude Eppo uiteindelijk is verdwenen: ze hielden vast aan de jeugd als doelgroep.’ Toch hoopt hij dat de Eppo van papa ook wordt ingekeken door nieuwsgierige lezertjes.

Hoewel de interviews in het blad interessant leesvoer zijn en de achtergrond en methodiek van de stripmakers inzichtelijk maken, wekt de toon van de redactionele teksten niet de indruk dat volwassenen worden aangesproken. Desondanks lijkt Eppo een succes: met een oplage van 25.000 exemplaren is dit het grootste stripblad van Nederland.

Dit artikel verscheen eerder in VPRO Gids #34 onder de titel Nieuwe Avonturen.

Lees ook:

Categorieën
Boeken Strips

Boekrecensie: Eisner/Miller

In mei 2002 brachten Frank Miller en Charles Brownstein een weekend door bij Will Eisner in Florida. Brownstein interviewde de twee stripgiganten; de vele uren tape resulteerden in 2005 in het boek Eisner/Miller – het boek kwam een paar maanden na het overlijden van Will Eisner uit. Brownstein schreef de gesprekken op als een dialoog tussen Eisner en Miller. Eisner/Miller is een boek dat iedere stripliefhebber gelezen moet hebben.

Will Eisner is een van de pioniers in de stripwereld en werd beroemd met zijn strip The Spirit (waar Miller overigens vorig jaar een filmversie van maakte). Nadat hij jaren werkte aan instructieboeken in stripvorm, begon hij in de jaren zeventig met het maken van meer persoonlijke verhalen. Volgens de legende zou Eisner de term graphic novel hebben bedacht om zijn strip A Contract with God aan een uitgever te slijten. Geen enkele serieuze uitgever zou immers geïnteresseerd zijn in het uitgeven van een strip, maar hetzelfde werk een grafische roman noemen gaf de uitgave de nodige allure. Naast A Contract with God maakte Eisner nog andere graphic novels als The Plot en The Dreamer, wat gaat over zijn ervaringen in de stripindustrie.Frank Miller is op zijn eigen manier een grootheid. De laatste jaren staat hij vooral bekend om zijn serie Sin City en het historische epos 300 die allebei verfilmd werden. In de vroege dagen van zijn carrière drukte Miller een nadrukkelijke stempel op superhelden als Daredevil: de reeks die hij schreef en tekende en die geïnkt werd door Klaus Janson is legendarisch. Ook blies hij Batman nieuw leven in met The Dark Knight Returns. Hierin zette Miller een cynische en fascistische versie van Batman op leeftijd neer die perfect paste in de jaren tachtig – een tijd waarin de Koude Oorlog even heel erg heet leek te worden.

Leesgenot
Het is eindeloos fascinerend om de twee grootheden uit de stripwereld met elkaar te horen converseren – en vooral ook discussiëren – over de geschiedenis van Amerikaanse comics, de invloed van nieuwe technologie op het medium en de strijd tegen censuur. Het boek is rijk aan illustraties van Miller, Eisner en andere stripmakers, bevat een aantal foto’s van de gesprekken en bestaat uit korte hoofdstukken die thematisch zijn ingedeeld. Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren hoe verschillend de werkwijzen van Eisner en Miller zijn. Waar Eisner eerst de positie van de tekstballonnen bepaalde en, inkte om vervolgens een pagina in potlood te tekenen en te inkten, koos Miller er bijvoorbeeld bij de graphic novel Sin City: Family Values voor om eerst alle pagina’s te tekenen, daarna de tekst op de pagina te inkten en dan pas de potloodtekeningen in de inkt te zetten.

Het is in de kunst van het weglaten dat beide heren elkaar op het vlak van stijl ontmoetten. Eisner en Miller vinden dat je in een strip lang niet alles hoeft te tekenen – je kunt elementen suggereren, de lezer maakt het plaatje toch zelf in zijn hoofd af. In wezen is de stijl van beide stripmeesters impressionistisch. In Millers Sin City-reeks is dat goed duidelijk. Hij gebruikt een sterk zwart-wit contrast en vol silhouetten en schaduwpartijen. Vaak bevat de achtergrond slechts enkele details.Guns for hire
Eisner en Miller waren ten tijde van het interview al jaren goed bevriend, al waren ze het lang niet altijd met elkaar eens. Juist de momenten dat ze met elkaar in discussie gaan, komt de lezer het meeste te weten over hun visie op de strip.Over tekentechnieken kan de aspirant-stripmaker dus veel leren van Miller en Eisner. Wat betreft hun inzichten over de stripindustrie trouwens ook. Ze geven een paar goede tips over hoe je een voet tussen de deur krijgt bij uitgevers en klappen flink uit de school over de stripindustrie. Ze vertellen over hoe bitter Jack Kirby al die jaren was omdat hij vond dat Stan Lee alle credits voor hun creaties kreeg. Volgens Miller wilde Kirby ooit een boek schrijven met de titel: Excelsior, My ass!.

Eisner vertelt dat in de begindagen van de comicsindustrie uitgevers oppermachtig waren. Ze wisten makkelijk de rechten te verwerven van personages. Als een stripmaker met een goed idee kwam, was hij verplicht alle rechten ervan over te dragen aan de uitgever, anders kon hij verdere opdrachten wel vergeten. Eisner was bij Bob Kane thuis toen die terugkwam met het contract dat hij had gekregen voor Batman. Het enige wat Kane voor zijn creatie terugkreeg was de belofte van werk en een afgesproken bedrag per afgeleverde pagina. Geen gouden bergen dus. Die kreeg Kane jaren later, toen hij een advocaat inschakelde. Hij kreeg nooit de rechten meer van Batman, maar werd wel financieel gecompenseerd. De uitgevers lieten merken dat als de stripmaker slechts een gun for hire was en gemakkelijk vervangen kon worden voor een andere werker als hij niet na behoren presteerde. Volgens Eisner en Miller had dit tot gevolg dat de beroepsgroep jarenlang met een minderwaardigheidcomplex kampte. Pas in de jaren tachtig ontstond er een royaltysysteem voor stripmakers. Dit hing samen met de opkomende cultus rondom bepaalde makers zoals Frank Miller, Todd McFarlane en anderen.

Brownstein, Charles – Eisner/Miller.
Dark Horse Books – 19.95 dollar
ISBN 1-56971-755-9

Deze recensie is ook gepubliceerd op het stripblog van Zone 5300.Lees ook:

Categorieën
Strips

Eisner is uit: Mooi statement voor stripliefhebbers

Eindelijk is het eerste nummer van Eisner uit! Het tijdschrift met literaire stripverhalen, zeg maar mini graphic novels. Het doel van het magazine, zoals aan mij werd uitgelegd door Jean-Marc van Tol en uitgever Joost Nijsen, is om literatuurminnende lezers kennis te laten maken met strips voor volwassenen.Er zit zichtbaar veel liefde in Eisner. De uitgave is mooi verzorgd. Op het omslag – een portret van Will Eisner getekend door Erik Kriek – is op sommige plekken zelfs spotvernis aangebracht: de brilglazen van Will Eisner zijn glimmend, evenals het logo. De passie voor het beeldverhaal wordt ook door de redactie uitgedragen, namelijk in het openingsverhaal van Jean-Marc van Tol. Hierin zien we hoe de redactie van Eisner verantwoording aflegt aan diverse Nederlandse literatoren. Door de uitgangspunten van de makers in stripvorm uit te leggen, getuigt uitgeverij Podium van humor en originaliteit. Het verhaal biedt ook de nodige luchtigheid tussen de wat zwaardere bijdragen in Eisner. Ook met strips voor volwassenen valt immers een hoop te lachen.Gebakken lucht
Zoals altijd het geval is bij dergelijke eclectische anthologieën, verschillen de verhalen wat betreft tekenstijl en onderwerpkeuze. Voor mij zijn bijdragen als ‘Dossier Kunstacademie’ van Daniel Clowes, ‘Jager & Schilder’ van Tom Gauld en ‘Verdwaald’ van Hisko Hulsing en Ingmar Heytze, een schot in de roos.Clowes, zelf een voormalig kunststudent, geeft in zijn strip op voortreffelijke wijze af op de gebakken lucht die men op kunstacademies verkoopt. Wie deze vier pagina’s gelezen heeft denkt wel twee keer na alvorens zich in te schrijven op de academie.‘Jager & Schilder’ is op een prachtig verfijnde wijze gevisualiseerd. Tom Gauld weet heel goed het onderlinge verband tussen stripplaatjes te gebruiken om zijn vertelling te optimaliseren.Striprecensies
De grootste ontdekking die ik deed in dit eerste nummer van Eisner was de boekrecensie van Milt Gross. Deze Amerikaan had eind jaren dertig een vaste rubriek in een controversieel politiek tijdschrift. In deze rubriek getiteld ‘I won’t say a word about..’, gaf hij een roman in één strippagina weer. In Eisner is zijn bespreking van The Grapes of Wrath van John Steinbeck opgenomen.Verder bevat Eisner bijdragen van Typex, Peter Pontiac, Robert van Raffe, Leo Vroman, Marcel Ruijters, Milan Hulsing en Jeroen de Leijer. Mocht je overigens nog nooit van de geselecteerde stripmakers gehoord hebben, dan is dat geen probleem. Aan iedere strip gaat een korte inleiding vooraf. Eisner is immers bedoeld als introductie van stripmakers.Voorpublicatie
Niet ieder opgenomen verhaal is aan mij besteed. Maar wellicht spreken de bijdragen ‘Puppeteers from Hell’ van Jeroen de Leijer en ‘Een drankje met iets erin’ van Robert van Raffe anderen wel aan. De grote vraag is echter waarom het eerste hoofdstuk van De Kleien Stad wordt voorgepubliceerd in Eisner. Dit album is Milan Hulsings bewerking van de roman Al-Khaldiya en zal volgend jaar uitkomen. Niets afdoende aan het tekenwerk, want dat is prachtig, lijkt een voorpublicatie mij niet gepast om de toch al beperkte ruimte die Eisner met zijn 72 pagina’s heeft, op te vullen.Staalkaart
Het is goed dat Eisner er is, want er moet meer aandacht komen voor de grafische roman, of de volwassen strip, zo je wil. Iedere poging om het prachtige medium de strip positief onder de aandacht te brengen moet geprezen worden! Dankzij de uiteenlopende selectie is Eisner als eerste kennismaking met de graphic novel geslaagd. Er staat voor ieder wat wils in. (Hoe compleet de staalkaart uiteindelijk wordt, is afhankelijk van de selectie in de nummers die komen gaan.)Ik vraag me alleen wel af of met een prijs van vijftien euro de drempel niet te hoog is om een magazine aan te schaffen dat je slechts enkele samples voorschotelt, terwijl je voor nagenoeg hetzelfde bedrag een heuse graphic novel in de kast hebt staan.Maar laat ik deze recensie niet te somber eindigen: Ga Eisner kopen! Al zou je het alleen maar doen om het initiatief te ondersteunen en om je passie voor de graphic novel te tonen. Met Eisner onder je arm maak je immers een mooi statement.Eisner verscheen 7 november. Het tweede nummer staat voor maart 2009 gepland.
Eisner. Uitgeverij Podium. ISBN 978 90 5759 098 6
Bekijk ook de video over Eisner.
Deze bijdrage verscheen ook op EeuwigWeekend.nl

Categorieën
Striprecensie Strips

Striprecensie: A contract with God (trilogie)

Geschiedschrijving in stripvorm

De A Contract with God-trilogie is een van de belangrijkste projecten van de in 2005 overleden tekenaar Will Eisner. De trilogie bevat A Contract with God, A Life Force en Dropsie Avenue – drie grafische romans over het leven van immigranten in Amerika. De trilogie verscheen eind januari dit jaar in paperbackvorm bij de Britse uitgeverij W.W. Norton & Company.Eisner is de bedenker van The Spirit en was aanwezig bij de geboorte van de Amerikaanse stripindustrie. Hij is tevens bedenker van de term graphic novel. (Voor een meer uitgebreidere introductie en recensie van A Contract with God, zie hier).De strips in de trilogie zijn in zekere zin biografisch: Eisner, geboren in 1917, groeide op in New York en verwerkte zijn herinneringen om tot pakkende fictieve vertellingen. ‘Call me, if you will, a graphic witness reporting on life, death, heartbreak and the never-ending struggle to prevail…or at least survive,’ schrijft Eisner dan ook in het voorwoord van A Contract with God. Eisner laat de Amerikaanse geschiedenis herleven in fictieve stripverhalen die echt gebeurd zouden kunnen zijn. De verhalen zijn ensemblestukken met een grote cast. Verbindende factor is Dropsie Avenue en het flatgebouw waar alle personages wonen.Het middelste deel, A Life Force, draait om de existentiële vraag naar de betekenis van het leven. En passant behandelt Eisner de beurskrach van 1929, de depressiejaren die erop volgden en de opkomst van het nazisme en communisme. In mindere handen zou het behandelen van deze veelvoud aan thema’s binnen het raamwerk van het beeldverhaal misschien als hoogdravend en pretentieus zijn geweest, maar Eisner toont zich de ware grootmeester van het medium. In semi-cartooneske stijl laat hij zijn personages meeslepend acteren en brengt hij menselijke taferelen die van alle tijden zijn, tot leven.Net als bij goede jazz, waar iedere noot precies op juiste plek staat, staat bij Eisner ook iedere lijn waar die hoort. Eisner hanteert consequent twee stijlen door elkaar: de achtergronden zijn meer schetsmatig getekend, terwijl de personages in dikkere lijnen zijn neergezet. Op die manier legt hij haarfijn de focus op wat belangrijk is. Daarbij heeft Eisner volledige controle over de pagina-indeling. Hij laat op speelse wijze plaatjes in elkaar overvloeien; laat de ene keer kaders achterwege terwijl hij de andere pagina streng vasthoudt aan meer conventionele kaderindeling. Daarbij combineert hij moeiteloos grote lappen tekst met grafische weergaven – extra benadrukkend dat het hier gaat om een ‘graphic novel’.Het werk van Eisner is een genot om te lezen voor iedereen die van strips houdt. Zijn boeken zijn het studeren waard en ondertussen proef je ook eens wat van de Amerikaanse immigrantengeschiedenis. Ik heb grote bewondering voor het werk dat deze stripmaker van het eerste uur heeft verzet. Wanneer ik zijn werk lees, weet ik weer waarom ik zo van dit medium houdt.Deze recensie is eerder verschenen op Comicbase.nl.Voor meer nieuws en recensies over strips surf naar Comicbase.

(Will Eisner.) Norton & Campany 2007. ISBN 978-0-393-32803/04/11-5/2/0.
A Contract with God, ISBN 978-0-393-32804-2.
A Life Force, ISBN 978-0-393-32803-5.
Dropsie Avenue, ISBN 978-0-393-32811-0

Categorieën
Striprecensie Strips

Webcomic: Review Alien loves Predator

Een strip waarin Alien en Predator samen een appartementje in New York delen klinkt als een hilarische situatie. Gelukkig maakt de strip in veel opzichten de verwachtingen die deze premisse oproept ook waar. Niet-politiekcorrecte humor in een fotografisch jasje.De webcomic Alien Loves Predator (ALP), van stripmaker Bernie Hou is een mooi voorbeeld van een goede fotostrip. Persoonlijk heb ik de algemene aversie tegen fotostrips nooit goed begrepen. Niemand heeft ooit gezegd dat strips getekend moeten zijn. Strips zijn wat Will Eisner sequential art noemde, en de visuele kunstvorm kan net zo goed uit een serie foto’s bestaan. Speelgoed
Voor ALP worden allerlei speelgoedfiguurtjes gebruikt. Niet alleen voor de twee hoofdrolspelers, ook veel bijfiguren worden door speelgoed uitgebeeld, waaronder Barbiepoppetjes. Hou verandert de lichaamshouding en de gezichtsexpressie van de figuurtjes en zet ze met zorg en aandacht in de mise-en-scène. Op het vlak van expressiviteit doet de strip dus niet onder voor een getekende strip. Soms worden ook foto’s van mensen gebruikt. Tot slot maakt Hou gebruik van focusverlegging om de plaatjes diepte mee te geven. De collage van verschillend bronmateriaal wordt tot één geheel gesmeed en dikwijls zijn de plaatjes een feest voor het oog. Het fotomateriaal opent de deur voor vele visuele grappen. Een meerwaarde zijn de vaak realistische New Yorkse decors die een herkenbaarheid aan de strip geven en de vreemde fictieve wezens in de echte wereld plaatsen. Door de speelgoedfiguurtjes in een foto te plaatsen ontstaat een vreemd soort tegenstelling die vaak op de lachspieren werkt, zoals hier en hier. Het feit dat de strip uit foto’s bestaat geeft het geheel dus een meerwaarde. Naar mijn mening was de strip ook niet zo leuk geweest als alles ‘gewoon’ getekend was. Stedelingen
Dat het hier om Alien (Abe) en Predator (Preston) gaat, is volgens striprecensent Gary Tyrell (Fleen) bijzaak. Tyrell merkt in zijn review over ALP op dat de comic in wezen gaat over het leven in New York City. (En daar lopen nu eenmaal wel vaker vreemde types rond, dus waarom niet een paar ‘allochtonen’ van buiten onze melkweg?) Abe en Preston zijn gewoon twee huisgenoten die een appartement delen in de Big Apple. De bekende problemen van de grote stad, verdwaalde taxichauffeurs, huizenjacht, discriminatie, frustratie in het openbaar vervoer, worden gemixt met tekenen van deze tijd, zoals speeddating, het leven van een (Amerikaanse) consument, de dreiging van terrorisme en ruzie met voicemail.
Sitcom
Ondanks hun opmerkelijke verschijning komen Alien en Predator dus in normale situaties terecht. Als Prestons ogen achteruitgaan moet hij op een gegeven moment een bril aanschaffen. Dit gegeven zou belachelijk zijn in de originele Predator-context, maar is heel passend in deze strip waarin het moordlustige monster is teruggebracht tot bijna menselijke proporties. ALP doet een beetje denken aan een sitcom rondom twee huisgenoten in een herkenbare Amerikaanse stad. Beide hoofdrolspelers hebben, zoals dat hoort bij komische duo’s, een tegenovergesteld karakter: de ene is tamelijk dom, de ander iets slimmer. Zo nu en dan komen er beroemde gasten voorbij om de afleveringen op te leuken. Gastrollen van Jezus als nieuwe slagman voor de New York Yankees, de King of Flop, Bill Clinton en Eliza Dushku. Ook hier speelt het fotoaspect een grote rol. De strip waarin Bill Clinton vreemdgaat met de ex van Preston, werkt op visueel vlak juist zo goed omdat Clinton hier geplaatst wordt tussen speelgoedpoppetjes. Los van de situatie waarin de twee heren verkeren, komt een deel van de humor voort uit het feit dat het hier gaat om (speelgoedversies) van Alien en Predator. Hou maakt dan ook regelmatig grappen die gaan over het uiterlijk van de twee filmmonsters. In tegenstelling tot wat Tyrell beweert gaat de strip dus niet alleen over het leven in New York. Dat het hier gaat om Alien en Predator is maakt de strip bijzonder – de hoofdrolspelers zijn niet inwisselbaar voor andere personages. Al heeft Tyrell natuurlijk wel gelijk dat de locatie een belangrijke rol speelt in het verhaal. Na alle lof toch nog een puntje van kritiek. De humor van Alien Loves Predator is ietwat puberaal en is soms behoorlijk ‘fout’ (en wat mij betreft daardoor leuk), en zal daarom niet ieders ding zijn. In principe doen Abe en Preston als het gaat om tits and fart jokes niet onder voor bijvoorbeeld Dante en Randal uit Clerks (I+II), al moet gezegd worden dat de grappen en dialogen uit ALP nooit het niveau van Kevin Smiths werk halen. Daarvoor zijn ze veelal te flauw en missen ze een verbredende context die ruimte biedt voor een diepere laag, wat bij Smits werk wel vaak het geval is. Ook is er in de 200+ afleveringen nergens sprake van karakterontwikkeling. Dat kan lang goed gaan zolang de maker nieuwe interessante (bij)figuren introduceert. Maar op een gegeven moment gaat de lol er toch wel wat van af. Gelukkig kunnen we dan nog altijd genieten van de mooie plaatjes. Voor veel meer webcomic reviews zie: Clickburg.nl