Categorieën
Film

Found Footage Animatie: Subversief knip- en plakwerk

Filmdocent en -programmeur Edwin Carels stelde het HAFF programma Reanimating Found Footage samen, waarin hij laat zien op welke manieren animatie gerecycled kan worden.

Een Road Runner-animatie die alleen uit de decors van de film en de soundtrack bestaat, Alice die in Wonderland op zoek gaat naar Guy Debord en door rappende bloemen diens kritiek op de spektakelmaatschappij krijgt uitgelegd en een reeks scènes uit computergames waarin Osama Bin Laden wordt gemarteld, vermoord en verminkt. Het zijn enkele voorbeelden uit het animatieprogramma Reanimating Found Footage dat Edwin Carels samenstelde en waar hij een lezing over geeft.

‘Het programma is een staalkaart waarin ik laat zien op welke manieren animatie gerecycled kan worden,’ zegt Carels. De Belgische Carels bestudeert al ruim twintig jaar de edele filmkunst die animatie heet, doceert aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en is programmeur bij diverse filmfestivals, waaronder regelmatig ook het HAFF.

Jatwerk
Found footage, het bewerken van bestaand filmmateriaal, is in de cinema geen onbekend fenomeen. ‘Vrij snel na de uitvinding van de film is men begonnen met het hergebruiken van andermans werk,’ vertelt Carels. ‘In die beginjaren had men niet zo veel met auteursrecht. Filmmakers stalen moeiteloos elkaars ideeën en grappen. Filmstroken hergebruiken is al een stap verder, maar ook dat gebeurde eigenlijk al vrij vroeg. In de tweede helft van de twintigste eeuw nam het hergebruik toe omdat men makkelijker aan film kon komen. Het was nog voor het televisietijdperk, dus al het bewegende beeld stond op film.’

Een van de spilfiguren van found footage films is wijlen beeldend kunstenaar Bruce Conner die opgekochte stukken film hermonteerde en zo aan clichébeelden een subversieve draai gaf. Filmavant-gardist Standish Lawder maakte in de jaren zestig verschillende animatie found footage films. Zijn film Runaway uit 1969 staat ook op het programma.

Manipulatie

‘Bij found footage wordt alles met een reden gedaan. De makers voeren een betoog of hebben een obsessie die ze in hun kunst al voor langere tijd uitwerken,’ zegt Carels. Essentieel aan deze filmsoort is dat de filmmaker het materiaal hermonteert en dat de manipulatie duidelijk is voor de toeschouwer. Door bijvoorbeeld de beeldvolgorde om te gooien, wordt de nadruk op iets anders gericht of worden er andere verbanden gelegd. De merkbare manipulatie doorbreekt het kijkpatroon waardoor men bewuster gaat kijken en vragen gaat stellen.’

Omdat bij animatie dit mechanisme problematischer is, komt found footage animatie veel minder voor dan de bewerking van live-action. Dit heeft te maken met de aard van animatie: ‘Live-action beelden, bijvoorbeeld documentaire shots, ogen heel natuurlijk. Als je dat beeld bewerkt, is het duidelijk dat je iets anders doet dan wat de oorspronkelijke maker beoogde. Animatie is van zichzelf al een constructie. Er zit geen spontaniteit in, alles is gemaakt. Hierdoor is de deconstructie minder duidelijk. Het is bijvoorbeeld heel moeilijk om een karikatuur van een karikatuur te maken, het beeld is geen realiteit maar van zichzelf al een teken. Het is dus lastig om dat nog eens een nieuwe betekenis te geven.’

Knipperlichtrelatie
De deconstructie van het medium – je laat zien hoe iets in elkaar zit door het uit elkaar te halen – is een belangrijk kenmerk van found footage films. Een goed voorbeeld hiervan uit Carels programma is de film Shadow Cuts van de Oostenrijkse experimentele filmmaker Martin Arnold. ‘Arnold begon met het herbewerken van klassieke films en stapte over op animatie. Daarin is hij in beeldende kunstmilieus toonaangevend. Hij herhaalt filmbeelden en verandert op subtiele wijze de volgorde van de frames. Hierdoor bibbert het beeld enorm, wat volgens sommigen een epileptisch effect geeft.’

Dezelfde techniek past Arnold toe in Shadow Cuts, waarin hij de eindscène van een Mickey Mouse tekenfilm uitvoerig heeft bewerkt. Hond Pluto zit bij Mickey op schoot en ze knuffelen elkaar vriendschappelijk. Arnold toont de handelingen in omgekeerde volgorde en heeft de korte scène opgerekt door frames te herhalen. ‘Arnold is gefascineerd door het fenomeen dat je bij het film kijken per minuut ongeveer zes seconden in het donker zit,’ licht Carels toe. ‘Dat thematiseert hij door de ogen van Mickey en Pluto zwart te maken. Daarnaast manipuleert hij het beeld zodanig met zwarte vlakken dat de nadruk op het licht-aan, licht-uit effect ligt. Tegelijkertijd problematiseert hij een heel herkenbaar en vanzelfsprekend beeld. Door het moment op te rekken, krijgt de toeschouwer tijd om bij dingen stil te staan die je bij een snelle cartoon nooit zou vermoeden. Je zou namelijk ook kunnen stellen dat Mickey en Pluto een knipperlichtrelatie hebben.’

Herkenning
Disneyfilms worden overigens veelvuldig gerecycled in found footage animatie. Deels komt dit volgens Carels omdat dat werk zo herkenbaar is. Herkenbaarheid van het bewerkte materiaal is belangrijk, want als de toeschouwer het oorspronkelijke materiaal niet herkent, is het ook niet duidelijk dat er sprake is van manipulatie. Daarnaast is Disney een dankbaar onderwerp, omdat het bedrijf mondiaal opereert en zijn stempel drukt op beeldvorming en deze graag onder controle houdt. ‘Het is ook leuk om Disney een beetje te jennen en vraagtekens te zetten bij die zucht naar controle.’

In Alice in Wonderland or Who is Guy Debord heeft Robert Cauble scènes uit Disneys animatie voorzien van een nieuwe soundtrack, waardoor de bewoners van Wonderland met Alice in een discours verwikkeld raken over Guy Debords kritische visie op wat hij de spektakelmaatschappij noemde. Uiteindelijk bezwijkt Alice bijkans aan een bombardement aan beelden uit videoclips, nieuwsuitzendingen en tv-programma’s, waardoor Debords theorie nog eens wordt gedemonstreerd. Cauble verving bestaande dvd’s ongemerkt in diverse videotheken met zijn nieuwe versie, en confronteerde zo nietsvermoedende consumenten met zijn film.

Found footage animatie heeft vaak iets anarchistisch en subversiefs. Beeldend kunstenaar en gamer Eddo Stern maakt machinima-films: hij gebruikt beelden uit games om politieke hangijzers te behandelen, zoals bijvoorbeeld de Israelisch-Palestijnse kwestie. In de video Sheik Attack combineert hij Israëlische popmuziek met oorloggames. In het meer recente Death Star monteerde hij scènes uit games waarin Osama Bin Laden op gewelddadige wijze om het leven wordt gebracht. Bin Laden wordt in elkaar geslagen, neergeschoten en zelfs anaal gevuist, terwijl de soundtrack van The Passion of the Christ te horen is. ‘Stern pikt uit bestaande games allerlei motieven. Door die naast elkaar te zetten benadrukt hij bepaalde zaken. Door de klemtoon die found footage legt, word je als toeschouwer niet zomaar meegenomen door het verhaal, maar ga je vragen stellen.’

Zaterdag 6 november 2010
Lezing Reanimating Found Footage door Edwin Carels,  Theater Kikker 11:00 uur
Reanimating Found Footage, Filmtheater ‘t Hoogt 12:30 uur

Zondag 7 november 2010
Reanimating Found Footage, Filmtheater ‘t Hoogt, 14:30

Voor meer informatie: http://www.haff.nl

Alice in Wonderland or Who is Guy Debord? (2003) by Robert Cauble from Why + Wherefore on Vimeo.

Dit artikel is in VPRO Gids #44 gepubliceerd.

Categorieën
Film

HAFF: 25 jaar animatie voor de liefhebber

De 14e editie van het Holland Animation Film Festival (HAFF), dat van 3 t/m 7 november in Utrecht plaatsvindt, markeert tevens het 25-jarig bestaan.

Dat wordt onder andere gevierd met het programma ‘HAFF Replay’ waarin prijswinnaars, premières en bijzondere films nogmaals vertoond worden. Professor Paul Wells geeft een lezing getiteld Re-imagining Animation waarin hij zijn visie geeft op de huidige positie van animatie in het sterk veranderende audiovisuele landschap. En er is een overzichtstentoonstelling in het stadhuis met de inspiratiebronnen van Gerrit van Dijk, oprichter van het festival en Gerben Schermer, organisator van het eerste uur.

21G van Sun Xun.

De Chinese mediakunstenaar Sun Xun (1980) is artist in residence. Er is volop aandacht voor Xuns maatschappelijk geëngageerde en politiek getinte werk, waarin verschillende media als animatie, schilderkunst en installaties samenkomen. Er is een expositie in het Centraal Museum en Xuns nieuwe film 21G en eerdere producties zijn te zien.

Openingsfilm van het festival is Chico y Rita, een muzikale feelgood-film over twee jazzmuzikanten anno 1948.

Morgen op dit blog een uitgebreid interview met Edwin Carels die het programma over Found Footage Animatie samenstelde.

En waar ik wel benieuwd naar ben:

  • Ben je wel eens op het HAFF geweest?
  • Welke animatie is je bijgebleven en waarom?
  • Wat vind je van het festival?

Deze tekst is ook (deels) gepubliceerd in VPRO Gids #44.

Categorieën
Strips

Ger van Wulften: Stripondernemer pur sang

Ger van Wulften wordt op de Stripdagen terecht onderscheiden voor zijn bijzondere verdiensten voor het beeldverhaal. Al meer dan veertig jaar is deze eigenzinnige uitgever een stimulans voor de Nederlandse stripwereld.

‘Als je keuzes maakt, dan moet je ze ook volledig uitvoeren. Je gaat ergens voor of niet. Dat is voor mij altijd een rode draad geweest,’ vertelt Ger van Wulften (1945). ‘Ik heb nooit iets uitgegeven waar ik niets meer van wil weten. Een enkel boek misschien,’ zegt hij met een glimlach.

We spreken elkaar in een van de vertrekken van Uitgeverij Xtra in Amsterdam, waar grote posters aan de muur hangen van recente en toekomstige uitgaven, maar waar men niet snel sporen zal vinden van zijn uitgeversverleden. Van Wulften leeft in het nu en kijkt niet graag terug. ‘Geweest is geweest,’ stelt hij. ‘Volgens mij hebben we het allemaal goed gedaan, al zullen anderen daar wellicht anders over denken.’

Illustratie: Fred de Heij

Zaterdag 25 september krijgt hij op de Stripdagen in Houten de P. Hans Frankfurtherprijs. Deze prijs, vernoemd naar de in 1996 overleden oprichter van het Stripschap, wordt ieder jaar uitgereikt aan een persoon die zich op bijzondere wijze heeft ingezet voor het medium strip. Het werd hoog tijd dat de eigenzinnige Van Wulften een dergelijke erkenning kreeg. Hij draait al meer dan veertig jaar mee in het stripwereldje. Als uitgever en vormgever van strips en stripbladen als De Balloen en tegenwoordig Pulpman, organisator van evenementen en stimulator van nieuw talent.

In de jaren zeventig en tachtig presenteerde hij een jonge, veelbelovende generatie stripmakers aan het grote publiek. Talent als Gerrit de Jager, Hein de Kort en Eric Schreurs bood hij een podium. ‘Schreurs (van Joop Klepzeiker) ontmoette ik tijdens een tekensessie in stripwinkel de Zaak Zonnebloem in de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Daar zat hij te tekenen. Je staat naar de man te kijken, kijkt nog eens rond naar de andere tekenaars en je beseft dat hij hét heeft. Er zat persoonlijkheid in zijn werk. Schreurs deed alles met intensiteit en eerlijkheid. Hij had boeiende dingen te vertellen, verhalen die overigens voor die tijd schrikbarend ver gingen. In vergelijking met de strips die er toen uitkwamen was Schreurs andere koek. Het was spannend, dus dat wilde ik uitgeven.’

Nekschot
Van Wulften heeft altijd oog gehad voor gewaagde strips waar andere uitgevers hun vingers niet aan durven branden. ‘Dat soort werk heeft iets te melden, vind ik. Het moet een beetje schuren, mag tegendraads zijn. Overigens hoeft het boek helemaal niet mijn mening te zijn,’ zegt Van Wulften die twee bundels uitgaf van Gregorius Nekschot, de cartoonist die in 2008 werd aangehouden omdat zijn grappen discriminerend jegens moslims zouden zijn en zelfs tot haat zouden aanzetten. Van Wulften: ‘Nekschot is natuurlijk geen tekenaar met een hoge aaibaarheidsfactor. Het is geen Disney. Hij heeft een heel uitgesproken mening, maar alle meningen mogen gehoord worden, vind ik. Er hoort geen censuur te zijn. Gelukkig hebben we het uitgegeven en kwamen we redelijk uit de kosten.’

Of hij het volgende boek van Nekschot ook zal uitgeven, weet Van Wulften nog niet. ‘Dat hangt van het werk zelf af en of daar ontwikkeling in zit. Ik heb tegen hem gezegd dat hij zijn repertoire moet verbreden. Dat hij het verbeelden van het ongenoegen in de samenleving breder moet gaan zien.’

Theo van Gogh zat ook in het fonds van Van Wulften. Toen de filmmaker een locatie nodig had om Charley (1986) op te nemen, bood Van Wulften zijn huis aan als locatie. ‘Vrienden is misschien een groot woord,’ zegt de uitgever over zijn relatie met de vermoorde cineast, ‘maar we hebben altijd door één deur gekund en altijd goed voor elkaar gezorgd.’ Van Wulften is niet bang in een bepaalde hoek geplaatst te worden door wat hij uitgeeft. ‘Ach, daar heeft iedere uitgever wel last van dat je een bepaald label opgeplakt krijgt. Daar kan ik me niet mee bezighouden. Dat is een probleem voor de labelaars.’

Manager
Van Wulften was de eerste in Nederland die grote evenementen organiseerde rondom strips, met prijsuitreikingen voor stripmakers waar een hele show omheen zat. Daarnaast runde hij een management en boekingskantoor en organiseerde hij optredens voor mensen als Bram Vermeulen, Herman Brood en Van Gogh, vaak in combinatie met stripmakers die de muziek hadden ontdekt. Op stripvlak begon hij als vormgever van stripbladen als Pep en Eppo, daarna gaf hij ook zelf stripmagazines uit als Gummi, met daarin kwaliteitsstrips van onder andere Dick Matena, Will Eisner, Claire Bretécher, Jacques Tardi en Marcel Gotlib. Aan de andere kant van het spectrum zitten de erotische strips van Penthouse Comix die Van Wulften ook uitgaf.

Oudpapierstalletjes
Gevraagd naar of hij blij is met de onderscheiding, antwoordt Van Wulften dat hij het hartstikke leuk vindt, maar dat hij tevens zijn twijfels heeft over de organisator van de Stripdagen. Volgens Van Wulften gaat het niet goed met de Nederlandse stripbeurzen en vooral die in Houten is op sterven na dood. ‘Ze hadden ooit een gigantische aandacht,’ vertelt hij. ‘Het waren grote beurzen met veel bezoekers. Dat heeft het Stripschap zelf naar de klote geholpen. De beurzen zijn alleen maar kleiner geworden, want de nieuwe generatie laat ze links liggen’

Daar snijdt Van Wulften een heikel punt aan, dat overigens geldt voor meer stripbeurzen in de lage landen die vooral een stoffig imago uitdragen. ‘Het is een plek vol oud papierstalletjes. Men focust te veel op het stukje papier met poppetjes. Vind je het gek dat daar niemand op afkomt?’ Om jongeren te trekken moet de stripwereld samenwerken met de game-industrie en animatie-industrie, vindt de uitgever. ‘Ik heb vaak genoeg gesprekken gehad met het Stripschap, maar daar komt niets uit. Ik heb wel sympathie voor de mensen die erin zitten, daar niet van.’

Gebrek aan talent
Wat de nieuwe, jonge generatie stripmakers betreft ziet Van Wulften het somber in. Hij heeft ook geen hoge pet op van de stripmakersopleiding in Zwolle die vorig jaar september is gestart. ‘Wat er in Nederland gemaakt wordt, vind ik van een bedroevend peil. Wat betreft talent gaat het helemaal niet goed. Dat is allemaal uiterst mager en onopgeleid. Op die opleidingen zitten allemaal leerkrachten die niet weten waar ze het over hebben. De stripmakers waar ik mee gewerkt heb die wisten hoe ze een verhaal moeten vertellen. Ze wisten hoe ze dingen krachtig moeten uitbeelden. Dat waren natuurlijk de exponenten van die generatie, maar stripmakers van dat kaliber zie ik op dit moment nergens.’ Desondanks staat de deur bij uitgeverij Xtra altijd open voor nieuw talent.

De Stripdagen zijn op 25 en 26 september in de Expo te Houten. Het thema van deze editie is 100 jaar Scouting.

Dit interview stond in VPRO Gids #39

Categorieën
Strips

De doodsangst van Barbara Stok

Barbara Stok maakt sinds 1995 autobiografische strips en kreeg vorig jaar – als eerste vrouw – de Stripschapprijs voor haar oeuvre. Met het prentenboek Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven, gooit ze het over een andere boeg.

Op Manuscripta leest de stripmaakster voor uit haar strips die thematisch verbonden zijn aan haar nieuwe boek dat eind augustus uitkomt. ‘Als mensen willen weten hoe je een strip voordraagt, moeten ze maar komen kijken,’ zegt ze lachend.

Het boek gaat over Stoks zoektocht naar een oplossing voor haar doodsangst. Ze onderzoekt en verwerpt verschillende ideeën over de dood en ze citeert een rijk arsenaal aan denkers, waaronder Joep Dohmen, Spinoza en de Griekse filosoof Epicurus. Ook plukt ze levensbeschouwingen als het boeddhisme en taoïsme. Stok: ‘Ik vond dat allemaal echt fantastisch. Vooral die oude Grieken. Je denkt dat al die filosofen uit de oudheid verschrikkelijk moeilijke teksten hebben geschreven, maar dat zijn ze helemaal niet. De ideeën van toen zijn nu nog toepasbaar.’

Logica
De idee van Marcus Aurelius, dat als je doodgaat je alleen maar het heden verliest, spreekt Stok in het bijzonder aan. ‘Zo had ik er nog nooit over nagedacht. Dan maakt het ook niet uit of je jong of oud overlijdt, want iedereen verliest alleen maar het nu.’
Uiteindelijk vindt de stripmaakster troost in het idee dat we allemaal onderdeel uitmaken van een groter geheel: ‘Als wij met z’n allen één zijn, dan betekent dat als ik jou kwaad doe, dat ik ook het geheel kwaad doe.’

Stok pretendeert overigens niet dat het boek tot nieuwe inzichten leidt: ‘De conclusie in het boek is niet nieuw voor de wereld, maar wel voor mijzelf. Ook het hele denkproces ernaartoe was dat voor mij. Ik weet zeker dat ik niet uniek ben, dus zijn er vast andere mensen die voor het eerst kennis maken met deze ideeën en die interessant zullen vinden. Het leuke aan dit verhaal is dat ik uiteindelijk uitkom bij gedachtes die je een beetje in de zweverige hoek zou plaatsen, maar ik kom erop door logisch te redeneren.’

In haar autobiografische strips geeft Stok met humor en relativering haar visie op de wereld. Omdat humor ontbreekt in Over de levensgenieter, vindt Stok het eng om het boek uit te brengen: ‘Normaal kan ik me verschuilen achter humor, maar dit keer niet. Je biedt de lezer toch een kijkje in je hoofd.’

Doodsangst
De plotselinge dood van Stoks zwager Guus was de aanleiding voor haar zoektocht. ‘Als iemand in je naaste omgeving overlijdt, word je plotseling extra met de dood geconfronteerd. De dood is echter een thema dat mij van jongs af aan heeft geïnteresseerd en ook in mijn strips voorkomt. Ik ben ook altijd bang geweest voor de dood. Zo’n angst die je twee keer per jaar ’s avonds in bed overvalt. Toen Guus was overleden gebeurde me dat een tijd lang elke avond. Ik dacht: “Verdorie, ik wil die angst voor de dood nu wel eens kwijt.” En daar ben ik zelf mee aan de slag gegaan. Gedurende dat proces bedacht ik dat het interessant zou zijn om er een verhaal over te maken.’

Stok wilde experimenteren en los van de stripvorm een verhaal vertellen: ‘Ik wilde tekst en tekeningen losser van elkaar maken. Een strip maken is noeste arbeid waar veel herhaling inzit. Je tekent plaatjes vaak opnieuw omdat het een storyboard wordt. Wat dat betreft is één tekening maken erg leuk.’ Stoks potloodtekeningen werden ingescand en digitaal bewerkt. De tekenlijnen zijn daarom minder dwingend dan wanneer ze deze geïnkt zou hebben. Hierdoor wordt Stoks zoektocht deels uitgedrukt in de lijnvoering: ‘Die is meer schetsmatig. Ik vind dat daar het idee van vergankelijkheid uitspreekt.’

Haar volgende project wordt overigens wel weer een strip, namelijk een biografie van Vincent van Gogh.

Heeft Stok, nu haar experiment uitkomt, eindelijk haar doodsangst weten te bezweren? ‘Ik heb geleerd me er meer mee te verzoenen,’ zegt Stok, ‘maar ik denk niet dat het mogelijk is om er helemaal van af te raken. Misschien als je dertig jaar in een boeddhistisch klooster gaat zitten, maar dat heb ik er niet voor over. Een klein beetje doodsangst is ook wel gezond. Dat betekent ook dat je het hier naar je zin hebt. ‘

Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven verschijnt eind augustus bij Nijgh & Van Ditmar.

Op Manuscripta is Barbara Stok zondag in de Flex Bar Kleine Zaal, 17.30-18.15 uur.

Dit artikel stond in de Manuscripta Bijlage van VPRO Gids #34.

Categorieën
Film

Darth Vader als amateurfilmmaker

De cover VPRO Gids #33 – die deze week uitkomt – is wederom een juweeltje van de hand van illustrator en stripmaker Erik Kriek. Geïnspireerd door het stuk Op Cursus: Regisseren doe je zo, geschreven door Hugo Hoes, zien we Darth Vader zijn eigen amateur Star Wars-film maken. Kijk maar:


Nu weet ik dat Kriek, net als zijn vrienden van Moker Ontwerp, een fan is van de Star Wars-films. Maar ook voor wie deze kennis niet heeft, is het een prachtige plaat. Wie goed kijkt, ziet dat de ruimteschepen in elkaar zijn gezet met huisgerij: vorken, wc-rollen, kurken en melkpakken.

De illustratie doet me denken aan het fenomeen fanfilms. Films gemaakt door gepassioneerde amateurs die hun eigen verhalen vertellen over bestaande (film)helden. Veel van die films zijn verschrikkelijk, doch sommigen zijn indrukwekkend. Een van de beroemdste fanfilms uit de jaren negentig is The Green Goblin’s Last Stand van Dan Poole. Deze lowbudget-film maakte Poole om indruk te maken op regisseur James Cameron die indertijd de echte Spiderman-film zou maken. Poole draaide de film in ruim een jaar tijd met een budget onder de 500 dollar. Hij speelde zelf de hoofdrol van Spiderman en Peter Parker. Hij mocht echter nooit samenwerken met Cameron. Al kreeg hij door zijn fanfilm wel een cultstatus.

‘Even googelen’
Over amateur filmers gesproken. In het kader van zomercursussen verscheen er de afgelopen vijf weken een artikel van een gidsredacteur op cursus. Deze week beschrijft Hugo Hoes zijn deelname aan de filmcursus van Jamel Aattache. Wie dat is? Ooit de film Fighting Fish gezien, aka de eerste martial arts film van Nederlandse bodem? Nee? Nou, die heeft hij gemaakt. Op IMDB heeft de film een score van 3.5 op een schaal van 10. De regisseur gaf de tweedaagse cursus in zijn huiskamer aan Hoes en twee andere deelnemers. Op ironische toon beschrijft Hoes de opdrachtjes die de cursisten moeten maken en de ‘geheimen’ die Aattache prijsgeeft (‘voor visitekaartjes moet je even googelen, zorg dat acteurs gratis voor je willen spelen maar zorg wel altijd voor voldoende eten op de set en ga naar cocktailparty’s, klim desnoods over de muur om binnen te komen.’) Een niet heel professionele filmmakerscursus dus.

Toch is heeft het iets bewonderenswaardigs: mensen die ondanks tegenstand en soms ondanks gebrek aan talent doorzetten en iets proberen te maken. We leven immers in het tijdperk van media 2.0, DoItYourself. En we hebben de middelen om dingen te maken, dus waarom niet. Gewoon lekker aan de slag en als het niets wordt, dan maar niet.

En er zijn voorbeelden van mensen die het op die manier gemaakt hebben. Robert Rodriguez is bijvoorbeeld zo’n selfmade filmmaker: hij deed mee aan medische experimenten om geld te verzamelen voor zijn eerste film El Mariachi. Inmiddels draait Rodriguez echte Hollywoodfilms. Maar hij heeft dan ook talent en een neus voor regie. Dat laatste kun je iemand als George Lucas eigenlijk niet op betrappen: van acteursregie heeft hij immers weinig kaas gegeten. Toch is ook hij ver gekomen met zijn Star Wars-films. Dat biedt weer hoop voor Darth, de amateurfilmmaker in de illustratie van Kriek.

Categorieën
Strips

Vrouwen moeten aan de strip

Natasja van Loon, auteur en oud-persvoorlichter, werkt in samenwerking met de Beroepsvereniging Nederlandse Stripmakers (BNS) aan een promotieplan om strips bij vrouwen populair te maken.

Hoe kwam je op het idee om strips bij vrouwen te promoten?
‘Toen ik op de lagere school zat wilde ik stripmaker of schrijver worden. Ik ben het laatste geworden, toch heeft de liefde voor strips mij nooit verlaten. Na een aantal jaren dartelen door de stripwereld moet ik concluderen dat er prachtige strips worden gemaakt die vrouwen ook zouden aanspreken, maar dat deze boeken hen niet bereiken. Dat vind ik frustrerend.’

Lezen zo weinig vrouwen strips dan?
‘Ja, veel te weinig. Bij de meeste vrouwen staan strips nog bekend als een medium dat voor kinderen en mannen is bedoeld. En dat beeld is onterecht.’

Uit een recent kwalitatief onderzoek van Intomart GfK naar lees-en aankoopgedrag blijkt dat vrouwen meer strips kopen dan mannen. Dat spreekt de algemene consensus in de stripwereld dat mannen meer strips lezen toch een beetje tegen.
‘Dat is op zich logisch, want ze kopen die boeken meestal voor hun vriendje of kinderen. Niet voor zichzelf.’

Waarom is het eigenlijk erg dat vrouwen weinig tot geen strips lezen?
‘Omdat ze zichzelf daarmee tekort doen. Ze ontzeggen zichzelf dan zoveel schoonheid. Ik heb het ook bij mijn eigen vriendinnen gemerkt: op het moment dat ze om waren ging er een wereld voor ze open. Uit het succes van S1ngle, de tv-serie gebaseerd op de gelijknamige strip, blijkt dat er strips zijn die vrouwen zullen aanspreken. De markt is er, de vraag moet nog gecreëerd worden. Vrouwen zijn de economische macht van de toekomst en je bent als producent gek als je die markt laat liggen.’

Wie is je doelgroep?
‘Hoogopgeleide vrouwen tussen de 20 en 45 jaar, die financieel zelfstandig zijn en in hun omgeving als trendsetter fungeren. Deze doelgroep is vergelijkbaar met die we destijds bij Net 5 wilden bereiken. Die casus toont dat als het je lukt dit type vrouw te binden, de trend makkelijk wordt opgepikt door een veel grotere doelgroep. We willen deze vrouwen vragen om zich te verdiepen in strips en hun interesse openlijk te belijden.’

Aan wie zit je dan te denken?
‘Iemand als Stine Jensen bijvoorbeeld, ze is filosoof en literair recensent bij de NRC. Haar zou ik ook graag in de denktank hebben. Andere mensen in de denktank zijn Mara Joustra van uitgeverij Oog&Blik en Oane Bijlsma van het CPNB. We zoeken nog iemand die op sales zit omdat de distributie in de stripwereld een knelpunt is.’

Hoe wil je vrouwen verder interesseren voor het medium?
‘Om te beginnen moet je ze bereiken via de podia die ze bezoeken: zoals vrouwenbladen, websites en vrouwenorganisaties, zoals Women Inc. We willen graag samen met Net 5 een groot exclusief feest organiseren om het nieuwe seizoen van S1ingle in te luiden. In dat kielzog hopen we ook negen andere boeken te promoten. Die zullen dan tijdens het feest te koop zijn.’

In die lijst staan titels als Persepolis van Marjane Satrapi, Ghost World van Daniel Clowes en de aankomende biografie over Vincent van Gogh door Barbara Stok. Wat maakt deze boeken aansprekend voor vrouwen?
‘Wat deze beeldverhalen gemeen hebben is dat ze genderoverschrijdend zijn en dat vrouwen zich kunnen identificeren met de personages. Vrouwen lezen primair op identificatie en herkenbaarheid en mannen lezen primair op spanning.’

Hoe zou je de I love/hate Paris-cyclus van Maarten van de Wiele & Peter Moerenhout uit de lijst aan je doelgroep aanbevelen?
‘Het is als Sex & The City maar dan in Parijs. Het zit op het snijvlak van graphic novel en soap.’

Het promotieplan behelst verder uiteenlopende ideeën, waaronder een Graphic novel maand vergelijkbaar met de Maand van het spannende boek, het publiceren van strips in damesbladen tot en met een workshop voor boekverkopers waarin ze leren hoe ze strips kunnen promoten en verkopen. Wat moet er allemaal gebeuren om dit plan te laten slagen?
‘Om te beginnen moet je zoveel mogelijk partijen in de stripwereld verenigen. Er moet een breed draagvlak binnen en buiten de stripwereld komen, want ook bij veel uitgeverijen en boekhandels heerst nog het beeld dat strips voor kinderen zijn. Op dit moment schrijven we verschillende culturele subsidieverleners aan voor de financiering.’

Over tien jaar alle vrouwen aan de strips?
‘Als het aan mij ligt wel. We zijn natuurlijk wel realistisch en zien in dat dit plan heel ambitieus is. Maar alles wat gerealiseerd kan worden is al meer dan er nu gerealiseerd wordt.’

Dit artikel stond in VPRO Gids # 32.

Categorieën
Minneboo leest Strips

Van Oekel slaat weer toe: Een interview met Theo van den Boogaard

Sjef van Oekel keert terug in de stripwereld. Niet alleen worden de zeven Van Oekel-albums opnieuw uitgebracht, maar ook zullen beide makers, Theo van den Boogaard en Wim T. Schippers, hun samenwerking hervatten.

Eind augustus verschijnt Ik word niet goed gepland, een bundeling van de eerste drie stripalbums met bonusmateriaal over het opgewonden standje in smoking dat van ontregelen zijn beroep heeft gemaakt. Volgend jaar staat een bundel met de resterende vier albums gepland. Op 5 juni verscheen Van den Boogaards Streken van een serial tekenaar: een diverse bloemlezing van nieuw materiaal en ongepubliceerd werk.

Van den Boogaard ontvangt in zijn atelier aan de Herengracht in Amsterdam. De muren hangen vol met zijn werk, van gedetailleerde tekeningen van stations die hij in opdracht van de NS maakte, tot originele pagina’s uit de Van Oekel-strips. De atelierruimte is als een portfolio waar je doorheen kunt lopen. ‘Zo is het ook bedoeld’, laat de tekenaar weten.

Telefoon!
Van den Boogaard lardeert zijn antwoorden enthousiast met autobiografische anekdotes en scènes uit de Van Oekel-strips: ‘Wim en ik zaten eens in Keyzer toen er een ober naar ons toekwam met een telefoon in zijn hand: “Meneer Schippers, telefoon.” “Ja, dat is een telefoon,” speelde Wim quasi gestoord. “En dit is een tafel en dat is een lamp.” Ik lag dubbel en riep: “Daar maak ik een Sjef-grap van. Alleen heeft de mop zijn climax aan het begin. Thuis verzon ik de oplossing: Sjef zegt tegen die ober: “Leg onmiddellijk de hoorn op de haak. Er kan namelijk ieder moment voor me gebeld worden, ziet u.” Dat was een van de meest volmaakte samenwerkingen tussen ons,’ vertelt de stripmaker met zichtbaar plezier.

Schippers en Van den Boogaard brainstormden vaak samen over een Van Oekel-verhaal. ‘In het begin zat ik geduldig af te wachten wat er kwam. Later opperde ik zelf ook dingen, al zat ik er wel eens naast, want Wim houdt er een specifieke gedachtegang op na.’ In principe schreef Schippers een toneelmatig script dat bestond uit korte beschrijvingen en dialogen. Van den Boogaard vulde dat scenario visueel in. Zo tekende hij in het verhaal waarin Sjef wordt aangesproken door een godsdienstwaanzinnige allerlei bijbelse verwijzingen. ‘Ik begon in de onderwereld, de metro dus, en dan komt Van Oekel bovengronds, in het licht. Ik kleedde dat dan verder helemaal aan met verwijzing naar de Ark van Noach, water in wijn veranderen, et cetera. Zo liet ik de decors er een heel verhaal omheen vertellen, al tastte ik het hoofdverhaal van Wim niet aan. Zijn teksten zijn namelijk heel uitgewogen.’

Tegenslag
Het idee om de oude Van Oekel-albums weer op de Nederlandse stripmarkt uit te brengen is gekomen door Franse en Spaanse heruitgaven vorig jaar. ‘Ik heb De Vliegende Hollander benaderd. We wachten al jaren op antwoord van de Bezige Bij, maar die vond het opnieuw uitgeven te riskant.’ Volgend jaar staat een bundel met de resterende vier albums gepland.

Aan de albums over Sjef kwam in 1994 een einde, midden in een reisverhaal: ‘Er gingen toen allemaal dingen tegen zitten. Veel mensen denken dat we vanwege het proces met Dolf Brouwers zijn gestopt, maar dat is niet zo.’ Brouwers, die Van Oekel op televisie gestalte gaf en wiens evenbeeld in de strips gebruikt wordt, klaagde de stripmakers aan vanwege vermeende royalty’s en omdat hij niet meer in obscene scènes afgebeeld wilde worden. De kwestie is toen geschikt zegt Van den Boogaard: ‘We kunnen op wat voor manier ook doorgaan met die strip.’ Toch kwam de klad erin. De Franse uitgeverij wilde meer seks terwijl de stripmakers het op dat moment leuker vonden om Van Oekel in restaurants te laten zitten en hotelmoppen te maken. Een animatiefilm ging niet door.

Assistentie
Ook sloegen assistenten van Van den Boogaard hun eigen vleugels uit en liet een volgende assistent op zich wachten. Van den Boogaard staat bekend om zijn gedetailleerde tekeningen van herkenbare straattaferelen in klare lijn-stijl. De achtergronden laat hij door assistenten tekenen op basis van een schetsopzet, waar hij zelf dan weer de personages in tekent. ‘Het is anders teveel werk voor één man, tenminste, zoals ik het wil maken.’

Van Oekel komt het beste tot zijn recht in een realistisch decor, vindt de tekenaar: ‘Die geniale grappen van Wim worden sterker als ze zich in een reële wereld afspelen. Dan krijg je het gevoel dat het jezelf ook kan overkomen.’ Maakt de realistische tekenstijl de oude verhalen nu niet visueel gedateerd? Van den Boogaard: ‘Ik heb altijd precies de mode gevolgd. Ik was er trots op dat ik als eerste die witte sokjes met de hoogwaterbroeken en die veelkleurige jasjes uit de jaren tachtig had getekend. Dat werkt nu misschien tegen me. Aan de andere kant kijken mensen nog steeds naar Laurel & Hardy-films. Ik geef dus gewoon een tijdsbeeld.’

Schippers en Van den Boogaard wilden al jaren weer een nieuw Van Oekel-album maken. ‘Wim zou het liefste het lange verhaal waar we toen mee bezig waren voortzetten maar ik wil liever met iets anders beginnen. Dat moeten we nog even overleggen.’ De stripmaker heeft een assistent op het oog waarmee de plannen gerealiseerd zouden kunnen worden.

Streken
Streken van een serial tekenaar, de onlangs verschenen nieuwe solobundel van de stripmaker, is een diverse bloemlezing van nieuw materiaal en werk dat niet eerder werd gepubliceerd. Nieuwe cartoons met Witje, het meisje dat steevast naakt rondloopt zonder dat iemand dit opmerkt, staan er ook in. Van den Boogaard tekende de strip Witje vanaf 1967 voor Hitweek. ‘Met Witje kan ik veel kanten op. Ik kan allerlei flauwekul ideeën, actueel of niet, aan haar ophangen.’ In de bundel zitten ook pastiches op de Rijdende rechter. ‘Die wilde ik tekenen in de stijl van Hein de Kort, maar dat bleek toch te moeilijk. Ik ging weer te veel preciseren,’ zegt de stripmaker.

Van den Boogaard heeft zijn werklust weer hervonden: ‘Mijn vriend overleed in 2000 en bovendien was ik maanden bezig met ingewikkelde posters voor het bedrijfsleven.’ Van den Boogaard raakte in een depressie, maar heeft zich er uiteindelijk uit getekend: ‘Meestal teken ik uit herinnering of foto’s, maar toen ben ik de molen gaan tekenen waar een vriendin van mij woont en die door Mondriaan tig keer is geschilderd. Daardoor ervoer ik een contemplatieve rust. Ik moet tekenen om een beetje rechtop in het leven te blijven. Zien dat er iets uit mijn poten komt. Als ik goed heb zitten tekenen ga ik met een ontzettend goed humeur de deur uit.’

Dit artikel stond in VPRO Gids #31.

Categorieën
Boeken

Nico Dijkshoorn: ‘Ik hoop dat mensen zien dat ik wel oké ben’

Nico Dijkshoorn is schrijver, dichter en muzikant. En sinds zijn optredens in De wereld draait door een bekend gezicht. ‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: het is allemaal wel aardig mensen, maar ik doe ook maar gewoon mijn best.’

Nico Dijkshoorn sleep zijn pen op het internet met columns over Big Brother. Het directe contact met een grote schare lezers smaakte naar meer en sites als Fok.nl en GeenStijl waren en dankbaar podium voor Dijkshoorns vaak venijnige pennenvruchten. Tegenwoordig is hij door zijn optredens als huisdichter van De Wereld Draait Door een bekend gezicht. In 2008 debuteerde Dijkshoorn onder het pseudoniem P. Kouwes met de dichtbundel De eerste 1000 gedichten. Zijn eerste roman De tranen van Kuif den Dolder verscheen een jaar later, recent gevolgd door Dijkshoorn, een selectie van zijn beste verhalen, reportages, columns, gedichten en gelegenheidsstukken.

Wat zou je nu doen als er geen internet had bestaan?
‘Ik denk dat ik nu nog steeds in de bibliotheek van Amstelveen zou werken. Dat was een droombaan.’

Waarom heeft het zo lang geduurd voordat je begon met schrijven?
‘Ik heb wel eens wat geschreven toen ik achttien was, maar wat heb je op die leeftijd nou meegemaakt in Nederland? De meeste debutanten schrijven van die adolescente bekentenisliteratuur: je hebt een vriendin, het gaat eens uit. Een enkeling doet dat geniaal, zoals Reve of Claus. Als ik op mijn 23ste fulltime schrijver was geworden zou ik erg zenuwachtig zijn omdat ik tot mijn zestigste er ieder anderhalf jaar een boek moest uitkakken. Dat zou ordinair geld verdienen zijn. Zo’n Arthur Japin geloof ik voor geen meter. Die denkt gewoon: over welk historisch type zal ik nu weer een briljante roman gaan schrijven.’

Wat is daar volgens jou mis mee?
‘Dit is een particuliere mening, maar ik heb weerzin om schrijven als een beroep te zien. Als het gaat om persoonlijke boeken hou ik van een zekere urgentie.’

Dicht op de huid
Waarin zit dan de urgentie in jouw teksten?
‘Die zit er nauwelijks, maar ik vind ook niet dat ik tot nu toe een groot werk heb geschreven. Het verhaal ‘Bob houdt het voor gezien’, over mijn zoon bij AZ, dat ook in Dijkshoorn staat, is tot nog toe mijn beste werk. Dat zit het dichtst op mijn huid, want ik durf daarin voor het eerst niet de hele tijd zo schijtlollig te zijn.’

In dat verhaal verliest Bob in twee jaar spelen voor AZ alle lol in het voetballen.
Voetbalt hij weer?

‘Nee, hij raakt echt geen bal meer aan.’

Je publiceert columns in De Pers, Voetbal International en op Nu.nl. Hoe ga je te werk?
‘Ik schrijf mijn columns voor De Pers altijd op donderdagochtend tussen negen en tien. Ik weet van tevoren niet waar ik het over ga hebben. In het begin nam ik nog een onderwerp van de site en koos daar mijn eigen invalshoek bij. De laatste tijd schrijf ik meer, in de goede zin van het woord, Carmiggelt of Martin Bril-achtige stukjes. Daarin probeer ik op een niet heel sentimentele manier iets over mezelf te zeggen. Bijvoorbeeld over het ongemak dat ik ervaar bij het signeren. Het schrijven van een verhaal duurt altijd tien minuten langer dan ik nodig heb om het te tikken. In die tien minuten extra zoek ik uit wie de spits van AC Milan is en gooi ik wat zinnetjes om. De teksten zitten blijkbaar al in mijn hoofd. De Tranen van Kuif Den Dolder schreef ik bijvoorbeeld in tien dagen. Iedere dag een hoofdstuk.’

Is het belangrijk voor je om snel te kunnen schrijven?
‘Ik kan het niet anders. Ik heb een deadline nodig, anders wordt het niets. Men vraagt ook altijd of ik niet bang ben dat er niets komt als ik onvoorbereid bij DWDD zit. Maar dat is juist mijn drive. De angst dat er niets komt zorgt ervoor dat er íets komt. In het begin bereidde ik nog wel eens mijn gedichten in DWDD voor. Dan had ik al wat in mijn hoofd zitten of iets opgeschreven. Dat waren altijd de allerslechtste gedichten omdat ze niets met het moment zelf te maken hadden. ‘

Voor wie schrijf je?
‘Ik was laatst in Nijmegen een van de sprekers: Thomas Rosenboom, Ramsey Nasr, Joost Zwagerman traden ook op. En daar staat Dijkshoorn dan tussen met zijn lulverhaaltje over sierwortelsnijden. Wat me dan enorm ontroert is dat er in de zaal van alles zit: van bouwvakker tot de gesjeesde literatuurstudenten of professoren. Wat ik schrijf raakt kennelijk een hoop mensen. Literatuurvorsers pluizen mijn tekst uit en diezelfde tekst komt bij iemand binnen die een huis staat te sausen. Prachtig vind ik dat.’

Als Dijkshoorn zou moeten kiezen tussen schrijven of muziek maken, is de keuze snel gemaakt: ‘Muziek is mijn kern. De high die ik met muziek maken ervaar is niet met schrijven te vergelijken. Ik voel me tijdens optredens met mijn band veel meer op mijn gemak dan wanneer ik alleen voorlees.’

Andy Kaufman
Sinds zijn eerste stappen op het web houdt Dijkshoorn zijn publiek graag voor de gek, onder zijn eigen naam of als P. Kouwes, de Amsterdamse bouwvakker die alleen kan spellen als hij dicht: ‘Dat is wat ik sinds tien jaar doe: fucken met verwachtingspatronen. Constant met een groot publiek pielen.’

Wat vind je zo leuk aan fucken met je publiek?
‘Ik vergelijk me op geen enkele manier met Andy Kaufman, (een eigenzinnige Amerikaanse komiek die het in de maling nemen tot een kunst verhief – red.) want hij is een soort god voor mij. Toen ik die man ontdekte was ik volledig gevloerd. Ik herkende mezelf in zijn acties, want ik doe dat ook een beetje. Kaufman liet zijn alter ego Tony Clifton naar David Letterman gaan. Letterman dacht dat Kaufman in dat pak zat, maar die zat blauw van het lachen thuis naar de show te kijken terwijl zijn vriend Bob Zmuda voor Clifton speelde.’

Kun je een voorbeeld geven van hoe jij mensen in de maling neemt?
‘Een vergelijkbare situatie – minder briljant, maar toch –op GeenStijl heerste op een gegeven moment de sfeer van “kom niet aan Lee Towers!”. Ik schreef toen in een stuk dat ik van een goede vriend had gehoord dat Towers een collega van de hijskraan had gelazerd omdat die beter kon zingen dan hij. Met een dwarslaesie tot gevolg. En Lee Towers was zo ongevoelig dat hij ’s avonds speciaal voor hem wilde zingen, maar dan wel alleen het nummer ‘You Never Walk Alone’. Dat schreef ik gewoon als geintje. ’s Avonds zag ik op RTL Shownieuws een zwaar geëmotioneerde Lee Towers op het Scheveningse strand dit verhaal ontkennen. Daar kan ik echt een week op vooruit.’

Is P. Kouwes jouw Tony Clifton?
‘Eigenlijk wel. Mensen geloofden echt dat hij een bouwvakker was die schreeuwend en zwetend op een kamertje zat te schrijven. Een deel trapt daar in, dat vind ik wel prettig.’

Wat is voor jou de lol daarvan?
‘Ik heb nooit geprobeerd het GeenStijl-publiek te bedienen. Ik schreef altijd voor de tien à vijftien procent die de grap snapt en dan gierend van het lachen de woedende reacties van die andere gekken leest. Dát is mijn publiek.’

Heeft het fucken buiten internetfora nog wel eens vervelende reacties opgeleverd?
‘Laatst kwam er in Nijmegen een vrouw op me af die zei: “Je bent een vrouwenhater, dat voel ik in al je verhalen!” Daar ben ik dan even echt van in de war.’

Omdat ze een verkeerd beeld van je heeft op basis van je werk?
‘Ja, ik ben er dan niet onzeker over, want ik weet dat ik geen vrouwenhater ben. Ze legde later uit dat ze een interview met mij in de Viva had gelezen. Ik had me voorgenomen om de ergste antwoorden te geven. Dat vrouwen niet kunnen schrijven. Dat soort dingen. Het was een duo-interview met mijn vriendin en ze legde iedere keer uit hoe ik echt ben. Dat als we naar de slager gaan ze anderhalf uur moet wachten omdat ik iedereen laat voorgaan. Maar die vrouw zag het geintje niet. Dat vind ik teleurstellend. Ik vind het fijn als mensen van tevoren denken dat ik een blatende Amsterdammer ben, maar als ze mij dan ontmoeten en hun best een beetje doen, hoop ik dat ze door dat beeld heen prikken en zien dat ik eigenlijk in de kern wel oké ben.’

Dijkshoorn in DWDD. Bron: Vara

Verlegenheid
Wat zou je schrijven als je een contactadvertentie voor jezelf zou plaatsen?
Dijkshoorn lacht en denkt even na: ‘Dat is natuurlijk wat pathetisch, maar bij wijze van spreken zou ik dan zeggen: “Houd van mij”. Korter kan ik het niet zeggen. Ik geniet erg van het feit dat de mensen met hulp van die televisie beter begrijpen wie ik nou ben.’

Kun je dat toelichten?
‘Mensen denken dat ik die persoon uit mijn verhalen zelf ben. Maar ik ben eigenlijk een enorme schijterd. Voorheen begon ik niet zomaar tegen iemand te praten als ik een boekwinkel of een platenzaak binnenstapte. Omdat ze nu een blik van herkenning hebben is mijn schroom weg en durf ik makkelijker te vragen of ze een bepaalde plaat hebben. Dat zou ik vroeger nooit gedurfd hebben. Die verlegenheid is dan ook aan het verdwijnen. Mijn televisie-optredens bij DWDD helpen daarin enorm, want wat ik daar doe, dat ben ik. Dus ik heb het idee dat mensen mij beter kennen.’

Het is wel dubbel: aan de ene kant mensen aan de kaak stellen in je gedichten en anderzijds jezelf verlegen noemen.
‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: Het is allemaal wel aardig mensen maar ik doe ook maar gewoon mijn best. Ik word ongemakkelijk van verering. Neem deze situatie nou. Dit is een prettig gesprek maar toch is het ongemakkelijk dat je mij hier zo interviewt.’

Batman
Dijkshoorn blijkt een fervent stripliefhebber te zijn, al vond zijn grote verzamelwoede reeds vijftien jaar geleden plaats: ‘Ik heb een waanzinnige comicscollectie thuis staan. Ik heb zestienhonderd strips in anderhalf, twee jaar tijd verzameld. Er zitten zeker 200 bij die heel bijzonder zijn. De Daredevil-reeks van Frank Miller, Hellboy, veel Image comics, alles van Alan Moore. Ik heb ze allemaal gerubriceerd en keurig in hoesjes van zuurvrij plastic gestopt. Op een gegeven moment had ik iets van 23 abonnementen op series bij de stripwinkel. Dat liep helemaal uit de hand. Toen er van The Darkness #11 elf verschillende omslagen uitkwamen, kocht ik ze allemaal. Uiteindelijk had ik geen tijd meer om ze te lezen.’

Wat vind je zo leuk aan strips?
‘Het is een nostalgische trip. Toen ik klein was heb ik nog als Batman over straat gelopen, mijn jas met een drukkertje om mijn nek. Die hele Kees de Jongen-romantiek. Toen ik zes was ben ik samen met oom Wim en mijn vader naar die Batman-film met Adam West geweest. Ze hadden bij de bioscoop een werkstudent ingehuurd als Batman. Ik heb een jaartje of zes gedacht dat ik echt Batman had ontmoet. Dat is voor kinderen net zoiets als Sinterklaas. De stripmakers die ik bewonder zijn allemaal meesters in het vertellen van een verhaal. Briljant kunnen tekenen en dat dan delen voor 2,50. Ik ervaar strips echt als kunst.’

Dit interview stond in VPRO Gids #24.

Categorieën
Strips

Een eerste verkenning van de Oost-Europese strip

Dit weekend is Haarlem weer even striphoofdstad van Nederland: dan vinden voor de tiende maal de Stripdagen Haarlem plaats. Hoofdthema is de Oost-Europese strip.

Het tweejaarlijkse stripfestival heeft iedere editie aandacht voor een exotische stripcultuur. Eerder kwamen onder andere Brazilië, Indonesië en Noord-Afrika aan bod. More weird, more good: komiks from the other half, heet de hoofdtentoonstelling waarin het Oost-Europese beeldverhaal centraal staat. Er hangt werk van Dace Sietina (Litouwen), Edik Katychin (Rusland), Tomas Kucerovsky (Tsjechië), Roland Pilcz (Hongarije), Marzena Sowa (Polen) en Igor Hofbauer (Kroatië).

Database
Aan de expositie is een uitgebreide Engelstalige database gekoppeld die online te raadplegen is op EasternEuropeanComics.com. Op basis van ruim 330 websites uit 20 landen verschaft deze database informatie over Oost-Europese festivals, stripmakers, tijdschriften en organisaties. Deze informatie is broodnodig, want in de stripwereld is er eigenlijk maar weinig bekend over het Oost-Europese beeldverhaal. Hoog tijd voor een eerste verkenning.

De term Oost-Europese strip roept het clichébeeld op van somberheid en de teloorgang van het socialisme. Volgens Joost Pollmann, directeur van de Stripdagen en samensteller van de database, worden deze vooroordelen tegengesproken door de rijke stripcultuur die Oost-Europa heeft: ‘Het is een heel breed spectrum. Sommige strips in Macedonië zijn inderdaad erg depressief en donker van aard. Zij beantwoorden wel aan het clichébeeld. Maar in Hongarije en Tsjechië wordt meer luchtiger werk uitgegeven. Het Hongaarse Roham Magazine is gericht op de hippe jeugd.’

Censuur
Per land verschilt de stripscène. Waar men in Albanië geen woord voor het medium kent, omhelst Polen de grootste stripcultuur van Oost-Europa. Er resideren veel stripmakers, worden veel striptijdschriften uitgegeven en festivals georganiseerd.

Daarentegen is het volgens Pollmann droevig gesteld met het beeldverhaal in Rusland: ‘Er is daar een groot gebrek aan infrastructuur. Er zijn weinig uitgevers en weinig winkels om strips te kopen. Er zijn twee goede festivals, maar op een paar marginale blaadjes en internet na stelt de Russische stripscène niet veel voor. Daarbij voelt de gemiddelde Rus totale minachting voor het medium.’ Als stripmakers zich al aan het maken van beeldverhalen wagen krijgen ze te maken met censuur: ‘Russische tekenaars houden zich verre van politiek. Het is daar zo gewoon voor een kunstenaar dat er censuur is, iedereen weet dat en accepteert dat. Ik heb de indruk dat de Russische stripwereld vrij bang is en met reden,’ zegt Pollmann.

Aankloten
Ondanks de verschillen per land, zijn er wel enkele algemene kenmerken te noemen die de Oost-Europese strip typeren. Guido van Hengel is voorzitter van Spartak, een organisatie die zich bezighoudt met contacten tussen jongeren uit Oost- en West-Europa. Van Hengel noemt als belangrijk kenmerk de Slavische melancholie, een vorm van tragische humor. ‘De Servische cartoonist Aleksandar Zograf (pseudoniem van Sasa Rakezic, -red.) is daar een goed voorbeeld van. Hij maakt strips over wat er gebeurde tijdens de bombardementen in Servië. Verhalen over sancties, armoede en angst. Allemaal dingen waarvan je niet vermoedt dat dit een leuke strip kan opleveren. Toch zijn Zografs strips leuk om te lezen omdat hij de realiteit benadert vanuit een absurde invalshoek.’

Het ontbreken van een duidelijk canon vindt Van Hengel een ander belangrijk kenmerk: ‘Daardoor heerst er een doe-het-zelf mentaliteit. Er wordt veel geëxperimenteerd met de vorm. Je kunt aankloten wat je wilt. Men heeft een anticommerciële instelling: stripmakers denken dat hun boeken toch niet uitgegeven zullen worden, laat staan dat ze er geld mee verdienen. Dus print en kopieert men zijn eigen strips.’

Dat laatste kan de in Zagreb geboren stripmaker en illustrator Igor Hofbauer beamen: ‘Je kunt in Kroatië alleen leven van strips als je werkt voor grote bedrijven. Er zijn geen graphic novel-makers die iets zullen verkopen.’ Persoonlijke stripverhalen zijn daar überhaupt moeilijk te krijgen: ‘In de winkel vind je weinig auteurstrips. Met veel moeite kun je misschien iets vinden van Daniel Clowes of Charles Burns. Je moet hier diep graven om te ontdekken wat er allemaal gebeurt op stripgebied,’ zegt Hofbauer, wiens werk in de expositie te zien is. Zijn strip Prison Stories werd overigens ook in Portugal uitgegeven.

De Oost-Europese stripmarkt wordt gedomineerd door de grote bedrijven. Uitgaven van bijvoorbeeld Disney en vooral veel manga (Japanse strips) zijn er te koop. Pollmann: ‘Manga is niet weg te denken in Oost-Europa.’

Stripburger
Voor de stripmakers zijn tijdschriften een belangrijk podium om te laten zien wie ze zijn en wat ze kunnen. In veel Oost-Europese landen verschijnen stripbladen, waarvan het Sloveense Stripburger al bijna twee decennia het belangrijkste is. In Roemenië kent men het undergroundtijdschrift Hardcomics, vol met harde, provocerende stripverhalen. Ook vervult het internet tegenwoordig een belangrijke rol. Van Hengel:
‘In de jaren negentig verspreidde Serviërs bijvoorbeeld hun strips door ze te kopiëren en op te sturen. Internet heeft die functie overgenomen. Danilo Milosev (Wostok) heeft gewoon een Facebook-account waar hij zijn nieuwe comics in het Engels en in het Servisch op publiceert.’

Behalve de centrale expositie in Galerie 37 op Groot Heiligland 37, wordt in Haarlem op verschillende andere plekken aandacht besteed aan tekenkunst, animatie en popmuziek uit de andere helft van Europa. Voor meer informatie over de Stripdagen Haarlem zie: www.stripdagenhaarlem.nl.

Dit artikel is ook in VPRO Gids 23 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Eerste Illustratie Biënnale tijdens Stripdagen Haarlem

Tijdens de Stripdagen Haarlem vindt in de Toneelschuur op zaterdag 5 juni de eerste Illustratie Biënnale plaats. Grafisch ontwerper Marlies Visser is initiatiefnemer.

Waarom een Illustratie Biënnale?
‘Omdat er heel veel mooi werk wordt gemaakt, dat alleen te zien is als je goed zoekt. Voorheen had je nog wel eens een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk maar tegenwoordig zijn er nog maar weinig plekken waar je illustraties kunt bekijken. Een biënnale is een mooie vorm om het werk te presenteren en om een ontmoeting tussen makers en geïnteresseerden te organiseren.’

De ondertitel van de Biënnale is ‘het onzichtbare zichtbaar gemaakt’.
‘Onzichtbaarheid kan op twee manieren worden opgevat. Aan de ene kant maakt een illustratie de essentie van een tekst zichtbaar en aan de andere kant willen we de illustratoren zelf zichtbaar maken.’

Wat kunnen de mensen verwachten?
Joost Swarte opent de biënnale om 11.30. Leuk, want hij heeft ook de Toneelschuur ontworpen, wat dit theater eigenlijk tot een ruimtelijke illustratie maakt. In de grote zaal zal een uiteenlopend gezelschap van negen illustratoren hun werk presenteren. Per drie worden ze geïnterviewd door Jellie Brouwer van NPS Kunststof terwijl we ook een selectie van hun werk projecteren. Zo willen we de essentie van hun werk tonen. Speciale gast is Thé Tjong-Khing. Hij won dit jaar de Max Velthuijs-prijs, een Nederlandse oeuvreprijs voor illustratoren van kinderboeken.’

Waarom is er voor deze illustratoren gekozen?
‘Illustratie is een heel breed begrip; we willen zoveel mogelijk disciplines aan bod laten komen. Maartje Kunen maakt bijvoorbeeld medische illustraties, Paul Faassen humoristische illustraties en cartoons en Han Hoogerbrugge maakt onder andere webanimaties.’

En verder?

Illustratie: Julie Verhoeven

‘Het programma bestaat uit drie presentatierondes. Tussendoor kunnen mensen de digitale expositie in wandelen waar werk van circa 100 illustratoren op twaalf grote beeldschermen te zien is. Omdat de expositie van het ene scherm naar het andere reist, kun je bij één scherm gaan staan om alles te zien, of meelopen met een illustratie. In de foyer is een museumwinkel ingericht met in eigen beheer geproduceerd werk van de deelnemers. En er is een ‘wandelende tentoonstelling’ van bijzondere illustraties en ontwerpen op T-shirts.’

Wat is de belangrijkste ontwikkeling op het vlak van illustratie?
‘De mogelijkheid om je werk te presenteren op het internet. Door het web kunnen makers ook experimenteren met de manier waarop ze hun werk presenteren, bijvoorbeeld door animatie. Met een site vallen de landsgrenzen weg. Nederland is immers maar klein.’

Dit interview is ook in VPRO Gids 23 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Interview Martijn van Santen: Winnaar VPRO Debuutprijs

Stripmaker Martijn van Santen heeft dit jaar de VPRO debuutprijs gewonnen voor zijn album Werk in uitvoering. De geldprijs van 2500 euro krijgt hij overhandigd tijdens de opening van de Stripdagen Haarlem. Woensdag 2 juni werd de winnaar in de VPRO Gids bekendgemaakt.

De strip waarmee Martijn van Santen de tweejaarlijkse VPRO Debuutprijs heeft gewonnen, was een improvisatie-experiment, een webcomic die als feuilleton in 2007 op de site stortbak.net is gepubliceerd. Eind vorig jaar verscheen het verhaal in boekvorm. In Werk in uitvoering schetst Van Santen een wereld waarin mensen, pratende dieren, dinosauriërs en een ei druk debatteren over semantiek, ambitie en creativiteit.

Het juryrapport oordeelde dat Van Santen ‘met een sterk gevoel voor timing, intellectuele diepgang en grappige situaties tot één vloeiend geheel weet te smeden. Zo wordt een dialoog over ethiek in reclame feilloos versneden met een hilarische scène waarin Eitje het opneemt tegen een reus van een buffel.’

Waar gaat Werk in uitvoering over?
‘Medewerkers van een reclamebureau krijgen de onmogelijke opdacht om een campagne verzinnen voor een product waarvan ze niet weten wat het ding voorstelt. Tegelijkertijd vecht de directeur van het bureau met zijn innerlijke demonen, heeft een sigarenverkoper ruzie met al zijn klanten en worstelt een jonge webcomictekenaar met zijn eigen identiteit. Dat het centrale thema van de strip conflict is, viel me pas op toen ik het werk in één keer teruglas. Het verhaal is al tekenend ontstaan. Ik wilde wel eens proberen een lang verhaal te maken, want tot dan toe had ik alleen nog strips van een pagina gemaakt. Dat ik er zonder een idee van de plot aan ben begonnen, kun je vooral merken aan de eerste tien pagina’s. Daar ben ik nog aan het zoeken naar een richting en de personages aan het uitdenken.’

Je geeft ook duidelijk je visie over webcomics in de strip. Is die visie inmiddels veranderd?
‘Als fenomeen is het tegenwoordig minder zichtbaar ten opzichte van een paar jaar geleden. Veel mensen zijn ermee gestopt. Ik ben nog steeds van mening dat er veel troep tussen zit, toch kunnen er spannende dingen ontstaan als mensen zonder redactionele inmenging hun creativiteit kwijt kunnen. Ik vind strip een prachtig medium, waar je verschillende kanten mee opkunt. Film is al doorgeëvalueerd, maar bij strip staan we aan het begin van het medium. We zijn allemaal het wiel nog aan het uitvinden.’

Waarom heb je dit album in eigen beheer uitgegeven?
‘Oorspronkelijk zou Bee Dee de strip uitgeven. Ze toonden al interesse toen het verhaal nog in delen online verscheen. Toen Werk in uitvoering af was ging het financieel al slecht met ze. Later gingen ze failliet.’

Dus eigenlijk wel goed dat je het zelf hebt gedaan?
‘Achteraf wel ja. Van een aantal stripmakers ligt het werk nu bij de curator om per opbod verkocht te worden. Ik heb het overigens ook nog aan andere uitgevers aangeboden, maar die waren niet erg happig. Uiteindelijk wilde ik het gewoon zelf uitbrengen, zodat ik het op mijn eigenwijze manier kon doen.’

Hoe is dat bevallen?
‘Het was een gemengd genoegen. Aan de ene kant had ik het gevoel een professional te zijn omdat ik mijn strip eigenhandig in de boekwinkel heb gekregen. Aan de andere kant is het heel veel werk. De zakelijke kant is erg intensief waardoor er minder tijd overblijft om te tekenen. Distributie is voor een kleine uitgever onmogelijk. De tarieven van het Centraal Boekhuis zijn veel te hoog als je maar één uitgave hebt.’

Ga je er nog wel mee door?
‘Ik wil binnenkort nog wel twee kleine boekjes uitgeven met korte verhalen en stijlexperimenten. Die heb ik in de afgelopen twee jaar getekend.’

Heb je al veel exemplaren verkocht?
‘Ik heb 500 stuks laten drukken en moet er nog zo’n 350 kwijt. Ik merkte wel dat de verkoop toenam als er ergens een goede recensie geplaatst werd. Misschien dat de Debuutprijs helpt.’

Hoopte je dat je deze prijs zou winnen?
‘Ik heb er wel bij stilgestaan, maar had er niet echt op gehoopt. Aan het begin van het jaar heb ik het boekje wel naar verschillende mensen opgestuurd. Ook naar de VPRO. Ik heb toen zelfs nog gebeld met de boekenredactie, maar men wist niet of de prijs nog wel bestond. Maar ik ben er erg blij mee. Het is heel leuk als mensen hun waardering uitspreken. Je werkt er maandenlang aan. Je vrienden vinden het natuurlijk leuk, maar het is goed om te horen dat anderen het ook een goede strip vinden.’

Hoe ga je het vieren?
‘Nog geen idee. De avond van de uitreiking is er een groot feest waar veel stripmakers rondlopen.’

Bier en stripmakers gaan meestal goed samen. Dat wordt dus een rondje geven.
‘Euh, waarschijnlijk wel.’

Zelfportret van Martijn van Santen

Van Santen maakt herrie
Martijn van Santen (1977) studeerde in 2004 af aan de Willem de Kooning Academie. Zijn werk verscheen onder andere in Maxim, Myx stripmagazine en de Nederhorror stripbundel Bloeddorst. Ook is hij gitarist in het Rotterdamse noise-collectief Lokomitiv Panzerfaust. Van Santen: ‘Dat is een band die ik met drie vrienden van de kunstacademie heb opgericht. We zijn nog niet goed genoeg om gestructureerde liedjes te spelen, vandaar dat we het een noise-collectief noemen. We hebben één keer opgetreden tijdens een feestje in een kraakpand. Dat was een groot succes. Nou ja, het was wel om vijf uur ’s nachts, dus het publiek was toen niet echt objectief meer.’

Dit interview is ook in VPRO Gids 23 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Juryberaad VPRO Debuutprijs

Dit jaar ben ik een van de juryleden van de VPRO Debuutprijs. De prijs die tweejaarlijks wordt uitgereikt aan het meest veelbelovende stripdebuut. Woensdag heb ik samen met mijn collega’s vergaderd in café-restaurant De Pont aan ’t IJ.

Heel veel strips

Stripmakers Sandra de Haan en Floris Oudshoorn, stripgebruiker Stijn Schenk en ondergetekende stripjournalist maakten onder leiding van stripmaker Thomas Langedijk, ook wel bekend als Tommy A., een keuze uit de debuten van de afgelopen twee jaar.

Het was een zeer gezellige bijeenkomst kan ik je vertellen. Onder het genot van sterke koppen koffie (maagperforatie verzekerd) en met een flinke stapel strips in ons midden, discussieerden we met elkaar over de merites van de beeldverhalen. Een rustig en prettig debat waar menig politicus nog wat van kan leren.

Eigenlijk waren we het al snel unaniem eens wie de Debuutprijs 2010 in de wacht mocht slepen.

Jureren,  ik maak er geen gewoonte van, maar soms wil ik me voor de volle 100% voor een prijs inzetten.  In 2006 zat ik in de jury van de Clickies. Toen nog onder leiding van voorzitter Jeroen Mirck. Die prijs wordt dit jaar weer uitgereikt tijdens de Stripdagen, al is het fenomeen webcomic natuurlijk lang niet meer zo groot als een paar jaar geleden. Ben dan ook erg benieuwd met wie de Clickie-jury op de proppen komt.

Wie, oh wie
De winnaar van de VPRO Debuutprijs wordt aanstaande woensdag bekend gemaakt in de VPRO Gids met een interview met de winnaar van ondergetekende. De gelukkige debutant(e) mag vrijdag 4 juni de prijs, een geldbedrag van 2500, in ontvangst nemen tijdens de opening van de Stripdagen.

In de refter in het stadhuis van Haarlem wordt de jubileum-editie van de Stripdagen Haarlem gevierd met een overzichtstentoonstelling van alle tekenaars die in het verleden de VPRO debuutprijs c.q. aanmoedigingsprijs wonnen: Randall.C (2008), Floor de Goede (2006), Gerolf van de Perre (2004), Benno Vranken (2002), Mark Hendriks (1996), Matthias Giesen (1998) en Marcel Ruijters (1994).