Categorieën
Strips

Joe Sacco: Oorlogsjournalistiek in stripvorm

Joe Sacco tekent boeiende journalistieke strips over conflictgebieden. Centraal staan persoonlijke verhalen. ‘Het gaat vooral over mensen die de dood net een stap voor blijven.

Joe Sacco (Malta, 1960) mag de vader van de journalistieke strip worden genoemd. Hij verbleef in brandhaarden als de Gazastrook, Bosnië, Irak en won prijzen met de strips die hij daarover maakte: geen oorlogsstrips vol heldendaden waarin geweld en militaire macht centraal staan en verheerlijkt worden, maar strips vol persoonlijk verhalen van de burgers die zowel de levensbeslissende momenten beschrijven als het leven van alledag.


In Moslimenclave Gorazde, dat in 2000 uitkwam maar recent pas in het Nederlands werd uitgeven, vertelt Sacco over de oorlog in voormalig Joegoslavië. Eind 1995, begin 1996 verbleef de stripmaker enkele maanden in Gorazde, een zwaar belegerde enclave waar de voornamelijk islamitische bevolking onder Servisch vuur lag. Hij interviewde tientallen bewoners die graag met iemand van buitenaf wilden praten. Journalisten werden warm onthaald, dit in tegenstelling tot Sarajevo waar men cynisch was tegenover de pers: ‘Alle media-aandacht had hun situatie niet verbeterd. Dat was heel anders in Gorazde dat al heel lang omsingeld was; de mensen hadden weinig buitenlandse gezichten gezien. Het was een goed moment om daar toen te zijn: de mensen begonnen zich te realiseren dat de oorlog echt voorbij kon zijn. Voor het eerst sinds jaren durfde men weer voorzichtig over de toekomst na te denken,’ vertelt Sacco vanuit zijn huis in Portland, Oregon.

Waarheidsgetrouwheid
Hoe onderscheidt Sacco bij de persoonlijke visies de waarheid van leugens en overdrijvingen? ‘Op basis van wat je weet van de situatie maak je een inschatting. Zodra het relaas te ongeloofwaardig wordt, voel je dat wel aan. Je bespreekt het met andere mensen die het ook hebben meegemaakt. Als de verschillende verhalen met elkaar overeenkomen, dan kun je er redelijkerwijs vanuit gaan dat het zo gebeurd is. Over het algemeen vertelden mensen mij geen spectaculaire verhalen vol heldendaden. Het gaat vooral over mensen die de dood net een stap voorblijven.’

Sacco komt zelf ook als personage in zijn strips voor. Hij verhaalt zijn ervaringen tijdens zijn verblijf in de conflictgebieden en vertelt open over zijn werkwijze.

Edin en Sacco (rechts)

Vervaagde herinnering
In Gaza 1956 onderzoekt de stripmaker twee Israëlische massamoorden op Palestijnse burgers die in 1956 plaatsvonden. In een hoofdstuk behandelt hij het vraagstuk van vervaagde herinnering. ‘Mensen kunnen zich dezelfde gebeurtenis op een heel andere manier herinneren. In sommige gevallen kun je die verhalen niet uit elkaar halen. Als drie mensen dezelfde gebeurtenis op een verschillende manier hebben meegemaakt, is de beste methode om alle versies te laten zien. In principe confronteer ik de lezer met de dilemma’s waar ik mee te maken heb als ik een dergelijk verhaal probeer te construeren.’

Opgroeien in de schaduw van de oorlog
Joe’s interesse in persoonlijke oorlogsverhalen begon op jonge leeftijd. Hij werd geboren op Malta, maar groeide op in Australië en Amerika. ‘Mijn ouders en de andere Europese immigranten die bij ons thuis in Australië op bezoek kwamen, hadden de Tweede Wereldoorlog overleefd en praatten daar veel over. Ik groeide min of meer op in de schaduw van die verhalen. Het idee van burgers in een oorlogssituatie heeft dus altijd in mijn gedachten gesudderd.’

Toen hij na zijn studie journalistiek geen baan kon vinden in de krantenjournalistiek viel Sacco terug op het maken van autobiografische en humorstrips, iets wat hij van jongs af aan al deed. Ondertussen begon hij te beseffen dat de Amerikaanse pers een onvolledig beeld schetsten in de berichtgeving over het Middenoosten. ‘Amerikaanse journalisten vinden zichzelf de koning van de journalistiek. Ze denken dat ze objectieve en onpartijdige reporters zijn, maar ondertussen schilderden ze Palestijnen steevast af als terroristen. Op een gegeven moment was ik erg boos over het feit dat ik verkeerd was ingelicht en uit die verontwaardiging kwam de drang voort om zelf uit te zoeken hoe de situatie in elkaar stak.’

Palestijnen en Israëliers
Sacco verbleef begin jaren negentig op de Westbank en Gaza. Het resultaat was het kloeke album Onder Palestijnen waarin de stripmaker de ervaringen van Palestijnen en Israëliërs in een sociale en politieke context zet. Hetzelfde doet hij overigens in zijn andere boeken: hij zoomt af en toe uit om de lezer van achtergrondinformatie te voorzien en het grote plaatje te tonen. Het resultaat hiervan is dat je meer inzicht krijgt in oorlogsituaties dan menig actualiteitenrubriek kan bieden.

Met de strip heeft Sacco een krachtig medium in handen om zijn ervaringen te boekstaven. ‘Zodra je een stripboek opent, trekken de beelden je direct het verhaal in. Je zit meteen in een specifieke situatie: of het nu Gorazde is of een Palestijns vluchtelingenkamp.’
Een tekenaar kiest zijn beelden heel bewust, kan elementen combineren om een geïnterpreteerde representatie van de werkelijkheid te geven. Een deel van de kracht van het medium is het feit dat het om een sequentie van beelden gaat, legt Sacco uit. ‘Een fotojournalist moet met één foto een situatie samenvatten. Een schrijver zegt bijvoorbeeld één keer dat het modderig was, maar met strip heb je acht tot twaalf plaatjes op een pagina, vaak met dezelfde elementen op de achtergrond. Je ziet bijvoorbeeld telkens weer de modder en de graffiti op de muren van een vluchtelingenkamp. Door de herhaling van de beelden dringen die details door tot je onderbewuste.’

Sacco is in de loop der jaren doelbewust meer realistischer gaan tekenen. ‘Dat dient het  journalistieke karakter beter dan de cartooneske stijl die ik van nature hanteer.’

Gruweldaden
Conform de realiteit van de oorlogsituaties, zijn Sacco’s strips niet gespeend van gruweldaden. In Gorazde snijden Serviërs te Visegrad moslims de keel door en gooien ze van de brug af. ‘Ik probeer geweld spaarzaam te verbeelden. Ik ga niet doen alsof gewelddadigheid niet bestaat door het niet te tekenen, maar ik wil het zo tekenen dat het niet heroïsch of spectaculair wordt. Geweld is verachtelijk,’ vindt de stripmaker.

Voor Sacco, die bevriend raakte met Edin, de Bosniër bij wie hij logeerde en die voor hem tolkte, was het moeilijk om bepaalde scènes op papier te zetten. Zoals het moment waarin Edin en de andere bewoners een massagraf vinden met daarin de lijken van hun vrienden en buren en hen moeten herbegraven. Sacco had Edin er ter plekke al over ondervraagd, maar besefte dat hij meer informatie nodig had toen hij eenmaal weer thuis aan het tekenen was. ‘Ik wist niet precies hoe die lichamen eruit zouden zien.’ Verontschuldigend vroeg hij zijn vriend er nog eens naar, ook zocht hij contact met iemand van gerechtelijke geneeskunde. ‘Als je iets tekent moet je je echt inleven. Dat kan soms zwaar zijn.’

Voor zijn nieuwe boek reist Sacco samen met journalist Chris Hedges naar postindustriële gebieden in Amerika. Dichter bij huis maar toch een andere wereld: ‘Je waant je welhaast in de derde wereld. Het zijn verloederde plekken, achtergelaten door Amerika, met veel werkloosheid en drugsgebruikers.’ Wederom zullen persoonlijke verhalen centraal staan.

Zojuist verschenen:
Moslimenclave Gorazde.
Uitgeverij Xtra € 24,90
ISBN 9789077766057

Gaza 1956: In de marge van de geschiedenis
Uitgeverij Atlas € 29.95
9789045017532

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #31.

Categorieën
Strips

Striptips: Week 28

Strips worden tegenwoordig vaak behandeld in de reguliere media. Deze week kwamen er twee Nederlandse tijdschriften uit met daarin aandacht voor het beeldverhaal die ik graag even noem.

Hollands Diep: Pontiac en Barends
In het augustus/september nummer van Hollands Diep staat een dubbelportret van stripmakers Peter Pontiac en Merel Barends. Pontiac (60) krijgt in september de Marten Toonderprijs voor zijn oeuvre. Barends (31) is druk bezig met haar eerste grote striproman.


Ik ken Merel al een paar jaar en kijk reikhalzend uit naar haar persoonlijke strip. In het interview vertelt ze: ‘Het gaat over een jongen van rond de twaalf jaar, die lang in een fantasiewereld heeft geleefd. De discrepantie tussen de kindertijd en volwassenheid kan hij niet aan. Het verhaal is redelijk autobiografisch. Mijn broertje heeft een einde aan zijn leven gemaakt toen hij twaalf jaar oud was. Ik was toen zeventien. Het boek begon vanuit mijn zoektocht naar zijn motivatie.’

Pontiac is natuurlijk een oude bekende in stripminnend Nederland. Hij beschouwt Kraut als zijn hoogtepunt. In deze striproman onderzoekt Pontiac de nazigeschiedenis en de mysterieuze dood van zijn vader. Irene de Waal vroeg aan de stripmaker waaraan hij merkt dat hij ouder wordt: ‘Ik accepteer steeds meer wie ik ben. Ik heb me altijd onzeker gevoeld ten opzichte van andere mensen. Niet zozeer vakgenoten, maar de medemens in het algemeen. Nu ben ik minder snel geïmponeerd. Ik durf meer te vertrouwen op mijn kunnen. Voorheen was het een lijdensweg voor ik iets had gemaakt dat ik goed vond. Dan maakte ik schetsen en die tekende ik eindeloos over op de lichtbak. Dat doe ik nu niet meer.’

Ik spreek Peter binnenkort voor de VPRO Gids om over zijn oeuvre bestaande uit strips maar bovenal illustraties, te praten. Dit soort interviews zijn fijne research om me mee voor te bereiden.

VN special literaire strips
In Vrij Nederland #28 staan er met enige regelmaat doortimmerde striprecensies van Peter Breedveld. Dit keer pakt de VN het wat groter aan, met een special rondom wat zij literaire strips noemen. Samen met de Amsterdamse stripwinkel Lambiek selecteerden Sander Pleij en Jeroen Vullings 65 ‘literaire strips’ – lees graphic novels – uit seizoen 2010-2011 en beoordelen deze.

Breedveld interviewde de 78-jarige Thé Tjong-Khing die eigenlijk al dertig jaar geen strips meer maakt, maar illustraties voor kinderboeken des te meer. Uitgeverij Sherpa is nu bezig met het heruitgeven van Thés strips, waaronder zijn klassieke reeks rondom Arman & Ilva. Het interview is ook online te lezen.

Toon Horsten sprak met Joe Sacco, de vader van de journalistieke strips. Eerder stond er al een interview van Horsten met Sacco in de Belgische krant de Standaard. Wie nog meer over Sacco wil lezen: in Pulpman wordt er ook aandacht aan hem besteed en binnenkort staat mijn interview met hem in de VPRO Gids.

In het introductie-artikel van Pleij en Vullings concluderen de auteurs dat de lezer van graphic novels een grote hoeveelheid problemen en/of atrociteiten te verstouwen krijgt. Psychose, schizofrenie, incest, pesten op school, etc, etc. ‘Het leven is zelden een lolletje in de wondere, vaak beeldschone wereld van de graphic novel.’ Waarvan akte.

Veel leesplezier, beste stripliefhebber.

In de nieuwe rubriek Striptips zal ik met enige regelmaat interessante nieuwtjes en items over strips, elders gepubliceerd, aankaarten.

Categorieën
Media Strips

Praten over journalistieke strips bij Met het oog op morgen

Gisteravond was ik uitgenodigd door de redactie van Met het oog op morgen om iets te vertellen over de stripmaker Joe Sacco. Sacco is de pionier van de stripjournalistiek: hij bezoekt brandhaarden in de wereld en maakt daar heel inzichtelijke en boeiende strips over. Zo maakte hij het boek Onder Palestijnen en Moslimenclave Gorazde – allebei verschenen bij uitgeverij Xtra.

De redactie benaderde mij omdat ik afgelopen vrijdag Sacco heb geïnterviewd voor de VPRO Gids. Dat gesprek staat er over een paar weken in.

Stripmaker Hanco Kolk hing aan de telefoon om vanuit de invalshoek van stripmaker zijn licht te schijnen op het thema journalistieke strips. Kolk verstripte vorig jaar een reeks artikelen en blogposts van Arnon Grunberg die van Istanbul naar Bagdad afreisde.

De aflevering is hier terug te luisteren. Het onderwerp begint op 42:45. Maar check vooral ook de Belgische band Le Grand Bateau die live in de studio muziek maakte.

Close up
De aanleiding voor het thema bij Met het oog op morgen was een uitzending van Avro’s Close up: Strips gaan de strijd aan. Deze documentaire toont werk van en interviews met beroemde stripjournalisten als Joe Sacco, Marjane Satrapi (Persepolis), Joe Kubert (Fax from Sarajevo), Keji Nakazawa (Barefoot Gen) en vele anderen.

Strips gaan de strijd aan is vanavond om 22.45 (de AVRO-site zegt 23:00 uur) op Ned 2 te zien.

Categorieën
Film

The Monster of Nix: Een sprookje voor Max

The Monster of Nix is een sprookjesachtige film die kunstenaar Rosto voor zijn zoon Max maakte. Terry Gilliam en Tom Waits spraken een rol in.

Overrompelend, nachtmerrieachtig, hallucinerend – enkele sleutelwoorden die het oeuvre van de multikunstenaar Rosto beschrijven. Een oeuvre dat heel consistent in elkaar steekt, of het nu gaat om de videoclip The Dark voor Anouk, de online graphic novel Mind My Gab of zijn laatste creatie The Monster of Nix, een sprookjesachtige animatiefilm van 30 minuten, bedoeld voor kinderen vanaf 10 jaar.

Personages die we eerder in zijn werk tegenkwamen, zoals de bosgeesten de Langemanne en hun tegenstrever Virgil maken ook weer hun opwachting. Al is Virgil ditmaal een zwaluw in plaats van een duister type met lange gedaante en sprak niemand minder dan Tom Waits zijn stem in. Ook nu speelt muziek een bepalende rol in de animatiefilm. Sterker nog: The Monster of Nix is een musical geworden, waarvoor Rosto zelf de miniopera schreef die werd uitgevoerd door onder andere het Metropole Orkest, de Amerikaanse artrockers The Residents en de Franse indie band The Dø.

The Monster of Nix. Links: Willy.

Spiegels
Een film van kunstenaar/regisseur/muzikant Rosto interpreteren is net zoiets als een surrealistisch schilderij proberen uit te leggen. Op het moment dat je een idee van de betekenis van het plaatje hebt, transformeert het beeld in iets anders, soms met dezelfde elementen en figuren, maar altijd in een nieuw, fascinerend tableau.

Rosto praat bij voorkeur niet over de betekenis van zijn werk. Hij wil de film niet voorkauwen. Liever houdt hij met zijn films de toeschouwer een spiegel voor. Spiegels komen ook veelvuldig voor in Rosto’s universum. ‘Het moet over interactie gaan tussen de toeschouwer en mij. Je moet je erin kunnen herkennen zonder dat ik meteen mijn interpretatie ervan opleg. Goed, het werk gaat erg over mijzelf, maar mijn overtuiging is dat hoe persoonlijker ik iets maak, hoe universeler het uiteindelijk wordt.’

The Monster of Nix is Rosto’s meest toegankelijke film tot nu toe. Waar de animatie over gaat? We doen een poging. ‘De synopsis is zoiets als: “Het leven is goed in het prachtige dorp Nix totdat een alles verorberend monster verschijnt. De jonge Willy moet het in zijn eentje bevechten.” Dat is het verhaaltje aan de oppervlakte, maar daar gaat de film eigenlijk niet over,’ vertelt Rosto.

Sprookje
‘Met The Monster of Nix probeer ik schaamteloos een sprookje te vertellen vanuit mijn mythologie. Het is een sprookje op een bijna traditionele manier: mythologie zonder religieuze aspecten. Het is ook een traditionele vertelling in de zin dat het clichéachtige punten raakt zonder dat het clichématig wordt. In het begin huiverde ik van het idee dat Willy bij zijn oma woont. Het lijkt namelijk erg voor de hand te liggen, maar als je er echt bij stilstaat, blijkt er van alles in te zitten. Die situatie roept vragen op als wat er met zijn ouders is gebeurd. Er zit veel gesuggereerde voorgeschiedenis in dat jongetje, wat hem meteen zwaartekracht geeft. Je ziet bijvoorbeeld dat hij er heel veel moeite mee heeft om in de steek gelaten te worden. Voor een jongetje van die leeftijd is je oma ook een heel belangrijk persoon. Als je die kwijtraakt is dat nogal wat.’

In de film slokt het Monster de sprookjeswereld en de verhalen daarin op stormachtige wijze op. Wat achterblijft is het grote niets, een wit vlak. Maar daarin schuilt ook de ruimte voor nieuwe verhalen. ‘Dit verhaal is heel zelfreferentieel. Het gaat om het gegeven dat je in een verhaal zit en dat daar een einde aan komt. Het heeft te maken met het besef dat er een einde is aan alles. Op een gegeven moment gaan oma’s weg, zijn verhalen afgelopen, gaan er dingen stuk. Maar ik suggereer ook dat dingen in cycli gebeuren, de film eindigt zoals die begon, want er is altijd wedergeboorte. Dat is de natuur van de dingen en dat zit in al mijn werk.’

Onderbuik
Eigenlijk was The Monster of Nix bedoeld als een luchtig tussendoortje na de zware bevalling van het nachtmerrieachtige Jona/Tomberry. Voor deze animatiefilm van 12 minuten kreeg Rosto op het filmfestival van Cannes in 2005 de Canal+ prijs voor de beste korte film in de Semaine de la Critique.

Jona/Tomberry kostte me bijna mijn kop, daar zat heel veel van mezelf in. Ik probeerde echt het binnenste naar buiten te trekken,’ vertelt de filmmaker. ‘Ik denk niet dat de wereld zit te wachten op bullshit, daarom vind ik het belangrijk dat je zo eerlijk mogelijk bent. Kunstenaars hebben de plicht om dat wat ze zien en wat zij weten, zichtbaar, hoorbaar en voelbaar te maken. Dat zijn niet de harde dingen, maar de meer poëtische dingen. Die zitten altijd hier, in je onderbuik.’

Hoewel The Monster of Nix wellicht niet zo’n diepte-investering zou worden wat Rosto’s zielenroerselen betreft, duurde het uiteindelijk toch zes jaar om de film te maken. ‘De harde kant van het filmmaken was drie jaar met het plan onder je arm met verschillende mensen iets van de grond proberen te krijgen. Uiteindelijk heb ik beslist dat het beter was om zelf een productiebedrijf op te richten, om zelf de uitvoerende producent zijn.’

Max
De inspiratie voor de film kwam van Rosto’s zoon Max. Max was op zesjarige leeftijd al een waar connaisseur van het universum dat zijn vader schiep en wilde meer weten over de goedaardige bosgeesten de Langemanne. ‘Het zijn wezens die alleen door kinderen gezien kunnen worden, dus ik denk dat dit meteen al tot de verbeelding van een zesjarige spreekt. Daarbij leven ze in een sprookjesachtige wereld, terwijl veel van mijn andere werk veel meer in de duistere krochten van de psychoanalyse zit.’

Max, inmiddels twaalf, was bij alle fasen van het productieproces betrokken, hij was het testpubliek van de film. Als Max iets niet goed vond werd het aangepast. ‘Het mooie van Max is dat hij ongezouten zijn mening geeft. Tot schrik van het animatieteam, want hij staat soms gewoon mee te kijken en zegt dan “Ga je dat nog fixen of laat je dat zo?” Dat doet hij in kinderlijke onschuld, toch hij heeft bijna altijd gelijk. Hij heeft een scherp oor en een heel goed oog voor die dingen,’ aldus de trotse vader.

Willy en Virgil.

Mengvorm
Net als Rosto’s eerdere films is The Monster of Nix geen volbloedanimatie, maar een mengsel van mediavormen. ‘Ik maak geen verschil tussen animatie en live-action. Ik beschouw mezelf niet als een animator, ik gebruik animatietechnieken omdat ik daarmee hardop kan dromen. Dankzij de techniek is alles tegenwoordig een mengvorm, je kunt bijna geen verschil meer maken tussen live-action, animatie en postproductie.’

De productie van The Monster of Nix begon dan ook bij live-action opnames waarbij acteurs in kostuum voor een green screen hun rol spelen. Max speelde ook een rol, namelijk die van de Rostostilstkin, een personage dat qua uiterlijk verdacht veel op zijn vader lijkt. In de film zijn Max’ lichaamsbewegingen gebruikt, het groene masker dat hij tijdens de opnames droeg werd vervangen voor een geanimeerd gezicht.

Het hoofdpersonage Willy is ook gestoeld op Max. Hij sprak de tijdelijke soundtrack van het personage in. De animatoren hebben voor Willy’s gezichtsuitdrukkingen goed naar Max gekeken. De actrice die Willy speelt heeft in haar spel gedragingen en kleine tikjes van de jongen opgenomen. ‘Max zijn ziel zit echt in de performance van Willy. Hij ziet er uit als een mix tussen Kurt Cobain en Max die er toen ook letterlijk zo uitzag met z’n lange blonde haar en grote blauwe kijkers. Het is een eigenwijs jongetje, een heel complex personage.’

Gilliam en Waits
Voordat de animators aan de slag gaan, worden doorgaans eerst de stemmen opgenomen. Op die manier kunnen de animators de dynamiek van de performance van de acteur gebruiken bij de animatie van het personage. Als je twee eigenzinnige types als Tom Waits en Terry Gilliam hebt als acteurs, wil je hun energie natuurlijk zo veel mogelijk benutten. Waits nam Virgil voor zijn rekening. ‘Hij is altijd een inspiratiebron geweest voor het duistere en theatrale voorkomen van Virgil,’ zegt Rosto.

De animator kent Terry Gilliam al jaren, dus met een telefoontje was zijn toezegging geregeld. De opnames verliepen minder soepel. ‘Terry heeft sinds Monty Python geen stemmen meer gedaan, dus die zat flink te zwoegen in de inspreekcel. Hem regisseren was in eerste instantie heel tricky, omdat hij zichzelf wilde regisseren. Hij stond vaak op het punt om te zeggen dat het niet ging lukken. Terry was ook verbaasd dat hij opeens niet meer kon zingen. Hij had vroeger nota bene in het koor gezeten. Het was juist die onzekerheid en dat nerveuze gedoe wat ik wilde. Het personage de Ranger is namelijk een nerveus wrak. Na de lunch probeerde ik hem uit te leggen dat het juist te gek was als hij zijn noten miste. Ik zei: “Vertrouw mij nou maar, dit is precies was het karakter nodig heeft.” Toen hebben we wat teruggeluisterd en begon hij de humor van zijn gehannes in te zien. Daarna heeft hij zich volledig dienstbaar opgesteld.’

The Monster of Nix ging begin juni in première in Frankrijk op het 51ste Annecy Animatiefestival. Ondanks de lengte van slechts 30 minuten wordt de film mogelijk later dit jaar in de bioscoop uitgebracht.

Wie is Rosto?
Regisseur/kunstenaar Rosto maakt onder andere videoclips,
televisiewerk zoals leaders voor VPRO’s In Europa en Pinkpop en onafhankelijke korte films.
(The Rise and Fall of the Legendary) Anglobilly Feverson, Rosto’s bombastische, eigentijdse variant op het verhaal van Icarus, kwam uit in 2002.
Mind My Gap begon als een online graphic novel (nog steeds te zien op www.rostoAD.com), en groeide uit tot een mixed media project met muziek, print en films. In 2005 maakte hij Jona/Tomberry, die hij omschrijft als ‘Borges meets Murnau’. Thee Wreckers, de band waar hij vroeger mee optrad, leeft virtueel voort in zijn universum en films.

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids#24.

Categorieën
Fotoblog

VPRO Gids Covers

Enkele medewerkers van de VPRO Gids of andere geïnteresseerden buigen zich over een vitrine vol met covers van de VPRO Gids. Zaterdag werd de expositie ’85 jaar VPRO Gids’ geopend in het Graphic Design Museum te Breda. Aangezien ik geregeld stukken schrijf voor de VPRO was ik ook uitgenodigd. De tentoonstelling is niet zo heel groot overigens, maar het grafische museum is sowieso wel een keer een bezoekje waard. Wie liever op de bank wil blijven zitten maar toch de covers wil bewonderen kan ook gewoon het prachtige boek dat tevens is uitgekomen tot zich nemen, heel toepasselijk ‘VPRO Gids Covers’ getiteld.

Categorieën
Boeken

Vorm van vermaak: 60 jaar televisievormgeving

De televisie in Nederland bestaat zestig jaar. Jarenlang was de Nederlandse vormgeving toonaangevend. Het rijk geïllustreerde boek Vorm van vermaak staat vol met voorbeelden en anekdotes uit deze rijke geschiedenis.

Op 2 oktober 1951 waren de vijfhonderd mensen met een televisietoestel getuige van de eerste uitzending in Nederland. Vanuit een omgebouwd kerkje in Bussum, was als eerste de wapperende vlag van de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) te zien, gevolgd door een aankondiging van de omroepster.

De eerste jaren waren erg primitief: als er storing of pauze was, werd er een zwart papiertje met witte letters voor de camera gehouden om dit aan te geven. Weermannen tekenden het weer live op voorbewerkte kaarten. Eerst met een krijtje, maar dat gaf te veel herrie, dus werd er een tijd gewerkt met lipstick. ‘Een romantisch beeld. Het was een soort knutsel tv,’ vertelt Roy van Vilsteren, adjunct-hoofdredacteur van de VARAgids. Samen met Liselotte Doeswijk schreef hij Vorm van Vermaak, een fors koffietafelboek over de tv-vormgeving van de afgelopen zestig jaar.

‘Tot midden jaren tachtig is veel tv-vormgeving nog heel fysiek. Titelkaarten en titelrollen werden op papier of karton afgedrukt. Als je niet op film wilde animeren, deed je dat live voor de camera: je liet een kartonnen poppetje bewegen, of bewoog zelf een staafgrafiek. Computers betekenden niet direct het einde van dit soort animatie: een computer was duur en het duurde lang voordat het apparaat het resultaat kon laten zien.’ Toch is volgens Van Vilsteren de komst van de computer het belangrijkste omslagmoment in al die jaren geweest. ‘Je wordt tegenwoordig niet meer beperkt door de techniek. Iedereen kan een leader maken.’

Palmboompjes
De vorm wordt altijd gedreven door wat er technisch mogelijk is. Toen men voor het eerst in staat was met de pc goed metaal te animeren, zag je dat meteen overdadig terug in de stationcalls waarin omroeplogo’s van alle kanten metaalachtig glommen. ‘De chromakey, waarbij een blauw of groen vlak vervangen kan worden door een ander beeld, werd in het begin ook overdadig gebruikt. Zelfs als decor van het journaal terwijl dat gewoon een stilstaand wandje was,’ vertelt Van Vilsteren.

Ontwerpers lieten zich vaak leiden door modegrillen. ‘In de jaren zeventig stonden er palmboompjes bij Toppop. In de jaren tachtig zag je veel industriële ontwerpen, fabriekachtige decors met veel rook in beeld.’

Toonaangevend

Boudewijn de Groot in een decor van Freek Biesiot. (ca. 1972)

Jarenlang waren het Nederlandse decorontwerp en de grafische vormgeving van de NOS, samen met die van de BBC, toonaangevend in de wereld. ‘De televisievormgeving in Nederland was altijd erg vooruitstrevend. Dat heeft iets met de Nederlandse ontwerptraditie te maken, maar ook zeker met ons omroepbestel. De NOS (tot 1969 NTS) had zijn eigen grafische afdeling, waar grafici onder andere titelkaarten en illustraties maakten. Daarnaast was er een afdeling decorontwerp, een afdeling decorbouw en een aantal maquettemakers. Omroepen waren verplicht hun vormgeving bij de NOS uit te besteden, maar hoefden er niet voor te betalen. Ze kregen een aantal decoruren toegewezen. Als een omroep wilde uitpakken met een mooie show en de decorbouwers hadden er tijd voor, dan werd dat decor gemaakt.’

Binnen het verzuilde bestel wilden de omroepen zich graag profileren. Middels decors en vormgeving wilden ze hun identiteit uitdragen. Het is tegenwoordig nog moeilijk voor te stellen dat vrijwel alle huisstijlen door dezelfde afdeling zou worden gemaakt. ‘Johan Volkerijk maakte logo’s voor de VARA, maar ook voor de NOS. Nu zou de VARA nooit dezelfde mensen inhuren die het nieuwe VPRO-logo hebben gemaakt.’

Jeugdjournaal
Kwaliteit stond in die jaren voorop. ‘Als het niet mooi is, moet je het niet maken vonden de meeste vormgevers,’ vertelt Van Vilsteren. Dat had wel eens tot gevolg dat een nieuwsitem dan geen vormgeving kreeg. Een groep ontwerpers in de jaren tachtig ging tegen dit credo in. Graficus Martin de Groot, verantwoordelijk voor de vooruitstrevende vormgeving van Het Jeugdjournaal, vond bijvoorbeeld dat een ontwerp functioneel en op tijd af moest zijn. Toen men in 1981 met Het Jeugdjournaal begon was streven het nieuws grafisch aan de doelgroep uit te leggen.

Eind jaren tachtig was de ontzuiling een feit, budgetten van omroepverenigingen gingen omlaag. De grafische afdeling van de NOS verzelfstandigde en werd de NOB. Toen omroepen opeens moesten betalen voor hun vormgeving beseften ze pas hoe duur die was. Veel werd uitbesteed. Dit was het einde van de leidende rol van de grafische afdeling van de NOS en de Nederlandse televisievormgeving. ‘Die is nu veel dienender,’ zegt Van Vilsteren. ‘Er wordt nu meer vanuit geld gedacht en minder vanuit kwaliteit. De producent is de baas, vroeger was dat de regisseur.’

De grote Gerard Reve Show (1974), decor Mia Schlosser.

 

Pioniers bij de VPRO
In de jaren zeventig nam de VPRO als eerste omroep een eigen ontwerper in dienst voor de huisstijl. Jaap Drupsteen ontwierp het nieuwe VPRO logo dat met zijn zwierige, kitscherige krullen een enorm contrast vormt met de sobere neutrale stijl van daarvoor. Drupsteens ‘signalen’ (stationcalls), vol visuele grapjes en een dikke laag ironie, vervingen de omroepster. Drupsteen zocht met zijn videografische kunstwerkjes de grenzen van de techniek op en wordt door zijn collega’s nog steeds als de belangrijkste vormgever gezien. Willem van den Berg volgde Drupsteen eind jaren zeventig op en komt met een logo met scherpe vormen als reactie op de ronde jaren-zeventig-vormgeving. Van Vilsteren: ‘Van den Berg speelde heel erg met Nederlandse kenmerken. Hij haalde zijn inspiratie bijvoorbeeld uit Zeeuwse akkers. Of hij fotografeerde zeeboeien en zette daar het VPRO logo op.’

Jeugdige impuls
In de jaren zestig vond een enorme vernieuwing plaats vanuit de popcultuur: de vormgeving werd beweeglijker, spectaculairder en speelde voor het eerst een inhoudelijke rol in het programma. Regisseurs, decorontwerpers en grafici werkten nauwer samen. De komst van Nederland 2 en de toename van het aantal uitzenduren, maakt dat er ruimte is voor een batterij aan jonge televisiemakers waaronder de jonge regisseur Bob Rooyens. Hij regisseerde het popprogramma Moef Ga-Ga dat vol zat met optische trucs en geluidseffecten, waarbij teksten over de optredende artiesten werden vertoond.

Kleurloos
In het tijdperk van zwart-wit televisie werd in eerste instantie gewerkt met kleuren die het beste resultaat gaven op een zwart-wit beeldbuis. De medewerkers van de decorafdeling hadden echter geen zin meer in deze ‘modderige, smerige kleuren met weinig pigment’. Ze kwamen in opstand en hun eis om gewone kleuren te mogen gebruiken werd ingewilligd.
Ontwerper Freek Biesiot experimenteerde veel met kleur en maakte een decor in allerlei kleuren die in zwart-wit dezelfde grijstinten opleveren. Het zogenaamde Biesiot-effect was geboren: decorontwerpers wisten nu welke kleuren ze niet naast elkaar mochten gebruiken omdat zwart-wit kijkers het contrast tussen deze kleuren niet konden zien.

Vorm van Vermaak ligt reeds in de winkels. Check ook de site over het boek waar interessante zaken aangeroerd worden die het boek niet haalden.

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #16.

Categorieën
Film Strips

Crumb bij Horizonverticaal

De echte fans hebben hem natuurlijk allang gezien, maar ook die mogen vast komen kijken als de documentaire Crumb wordt vertoond in Horizonverticaal in Haarlem.

Robert Crumb zelfportret anno 2003.

Op donderdag 28 april wordt daar namelijk deze prachtige documentaire over een van de meest eigenzinnige Amerikaanse undergroundtekenaars gedraaid. Terry Zwigoff, die later ook Ghost World regisseerde, maakte de film.

Film kijken in Horizonverticaal betekent: boeiende programmering + bier en wijn en popcorn + plas- en rookpauze.Toegang is gratis. Deur open om 20:30. De film begint om 21:00. Je wordt niet thuisgebracht.

De film wordt vertoond te midden van de expositie cartoons over literatuur. Kun je die ook meteen even meepakken. Het een en ander is georganiseerd door Robert Schuit, die ook verantwoordelijk is voor de literaire avond op 16 april. Reve-biograaf Nop Maas houdt een lezing over Gerard Reve, daarna lezen jonge schrijvers AHJ Dautzenberg, Tim Foncke en Joubert Pignon voor uit eigen werk.

Mocht je je afvragen wie die Dautzenberg ook alweer is: hij liet recent nog drie fictieve interviews met Lemmy Kilmister publiceren in de VPRO Gids zonder dat hij de hoofdredactie ervan op de hoogte had gesteld dat de stukken uit zijn duim waren gezogen. Hij voerde in de interviews Kilmister op als economisch wonderkind. Fans van de heavy metalband Motörhead weten dus waar ze de auteur op 16 april kunnen vinden.

Een fragment uit Crumb:

Categorieën
Strips

Minck Oosterveer: ‘De Amerikaanse strip is voor mij nu het belangrijkste’

Minck Oosterveer krijgt dit jaar de Stripschapprijs. Belangrijker: hij is een van de weinige Nederlandse tekenaars die voet aan de grond krijgt in de Amerikaanse comicsindustrie.

Het gebeurt niet vaak dat een Nederlandse stripmaker in Amerika aan de bak kan, laat staan dat hij succes heeft. Minck Oosterveer (1961) waagt het erop. ‘Het Amerikaanse comics-systeem vind ik heerlijk om in te werken. De frequentie ligt daar hoger dan hier, net als bij krantenstrips,’ vertelt Oosterveer. ‘Ook spreekt de Angelsaksische denk- en vertelwijze mij aan. Die is losser, bevat meer fantasie en er is meer ruimte voor experimenten dan in Europese stripverhalen.’

In tegenstelling tot de stripalbums in Europa en Nederland, beslaan Amerikaanse comics doorgaans 22 strippagina’s en komt er per maand een deeltje van een serie uit. Daarom worden de productietaken vaak door een team uitgevoerd en zit er een redacteur op de verhaallijnen.

Leuren en volhouden
Hoe krijgt een Nederlandse stripmaker in Amerika voet aan de grond? Dat is vooral een kwestie van standvastigheid en de juiste mensen kennen. Oosterveer heeft al jaren contact met Amerikaanse en Engelse stripmakers: ‘In 1998 leerde ik tekenaar David Lloyd kennen op de stripbeurs in Valkerswaard toen we bij dezelfde Nederlandse uitgever uitkwamen. Hij heeft me aan mensen voorgesteld. Zo kon ik bijvoorbeeld aan DC Comics mijn werk laten zien. Zonder introductie hoef je je werk niet te mailen, dan kijkt er niemand naar. Ik had met DC een paar keer contact, maar daar kwam in eerste instantie niets uit.’

Na enkele andere pogingen mocht Oosterveer voor Boom Studios een korte zombiestrip maken waar ze enthousiast van werden. Daarna maakte Oosterveer met schrijver Mark Waid, geen onbekende in de comicswereld, The Unknown en The Unknown: The devil made flesh. Deze limited serie gaat over een begaafde vrouwelijke detective die door een hersentumor nog maar zes maanden te leven heeft en een poging doet om de vraag, of er leven is na de dood, te beantwoorden. De heldin past prima in het oeuvre van Oosterveer: ‘Ik teken het liefste mooie, spannende vrouwen. Ik eis wel dat ze zelfstandig en sterk zijn en hun eigen beslissingen nemen.’

Recent is The Unknown in twee albums in het Nederlands uitgebracht. Oosterveer: ‘In Amerika was het eerste nummer binnen een week uitverkocht. De hardcover-bundeling liep niet zo goed, maar Amerikanen kopen ook niet graag hardcovers. De softcover loopt alweer beter.’ Voorlopig heeft de tekenaar genoeg te doen. Met Charles Webb wil hij een spionage miniserie maken. Ook ligt er een nieuw project met Waid op stapel. ‘Over een aan lagerwal geraakte straatgoochelaar die een aantal magische artefacten vindt, daarna gaat er van alles verkeerd,’ belooft de stripmaker.

Menselijke superhelden
Recent sloot de tekenaar zich aan bij het agentschap Eva Ink Artist Group. Zijn agent heeft directe contact met de redacteuren van uitgeverijen en doet de onderhandelingen voor de tekenaar. Enkele werkbezoeken bij uitgevers en signeersessies op stripbeurzen liggen in het verschiet. ‘Een groot verschil met Nederland is dat je gewoon betaald wordt om daar te zitten en voor fans tekeningen te maken. Je ziet hier ook altijd dezelfde fans die toch wel je boeken kopen.’

Ook tekende Oosterveer recent een contract als artist for hire voor Marvel, een van de twee grote uitgevers van superheldencomics en die zijn big business in de Amerikaanse stripwereld. ‘Ik heb een voorkeur voor de meer menselijke superhelden als Spiderman, Batman en Daredevil. Personages met overdreven superkrachten als de X-Men vind ik niet zo interessant.’ Gelukkig voor Oosterveer mag hij voor Marvel de Victoriaanse detectivestrip Ruse tekenen, over een Sherlock Holmes-achtige detective met een vrouwelijke assistent. De strip wordt geschreven door Mark Waid.

Tekenen voor een Amerikaanse uitgeverij is lucratiever dan werken in Nederland: ‘Marvel betaalt royalty’s en het beginnerinkomen is indrukwekkender dan het eindinkomen dat je hier kunt verdienen. De enige die nog een paginaprijs betaalt is stripblad Eppo. Maar daar krijg je per pagina de helft van wat ik bij Marvel ga verdienen. In Nederland kan ik eigenlijk niet meer rondkomen met strips maken. Dat kun je de Nederlandse uitgevers niet kwalijk nemen, want de albumverkoop is hier gewoon te laag.’

Realistische tekenstijl
Oosterveer maakte jarenlang met vaste schrijver Willem Ritstier avonturenstrips als Zodiak en Nikki Saxx voor De Telegraaf. Maar daar is ook geen vraag meer naar. ‘Er is in de krant alleen nog maar ruimte voor gagstrips.’ Recent had de tekenaar ook wat tegenslag te verwerken. Samen met Ritstier maakte Oosterveer een album van sciencefictionstripreeks Storm en twee albums van de westernstrip Ronson Inc. Het westerngenre lag de tekenaar echter niet, ook was hij niet tevreden over het verhaal. Daarbij oogstte de Storm-strip die nu in Eppo voorgepubliceerd wordt, veel kritiek op online stripfora. Men viel met name over de lelijke digitale inkleuring van de strip, maar richtte de pijlen vooral op de tekenaar die niets met de inkleuring van doen had.

‘De combinatie van de teleurstelling van Ronson Inc., de ongenuanceerde opmerkingen over Storm en het feit dat ik in Nederland niet fatsoenlijk een inkomen kan verdienen, maakten dat ik me afvroeg wat ik hier nog eigenlijk doe. Alle moeite die ik doe om hier aan het werk te zijn moet ik er in Amerika ook insteken, maar daar heb ik wel resultaten en meer kansen dan hier. Mocht er hier nog een leuk project worden aangeboden, dan wil ik daar best over praten, maar de Amerikaanse strip is nu voor mij het belangrijkste.’

Het is in dit licht ironisch dat de stripveteraan dit jaar de Stripschapprijs krijgt. De jury roemde in het bijzonder de realistische tekenstijl van Oosterveer die maar door weinig Nederlandse stripmakers gehanteerd wordt en prima past bij Amerikaanse comics. In eerste instantie was Oosterveer niet enthousiast over de prijs: ‘Later besefte ik dat een aantal mensen mij hiervoor hadden voorgedragen en dan kan ik niet zo maar zeggen dat ik geen zin heb om op dat podium te staan. Het is toch een erkenning. Ik ga hem dus lekker aannemen.’

Strip-tv
In verband met de Stripdagen herhaalt VPRO Themakanaal Geschiedenis TV enkele documentaires. Aandacht voor stripmakers als Hergé (Kuifje), Daniel Clowes (Ghostworld) en de Nederlandse stripmeester Marten Toonder (Heer Bommel en Tom Poes). In 1972 maakte Frank Wiering een film in Ierland waarin hij spreekt met Toonder en autochtone bewoners over de Ierse geschiedenis en de invloed van Ierland op Toonders verhalen. Ook wordt er een portret van Peter Pontiac uitgezonden dat naar aanleiding van zijn boek Kraut werd gemaakt, een graphic novel over het oorlogsverleden van Pontiacs vader.

De Stripdagen
De 43ste Stripdagen worden dit jaar gehouden in Evenementenhal Gorinchem op12 en 13 maart. De grafische roman in haar facetten is het centrale thema. Zaterdagmiddag worden de Stripschapprijs en de albumprijzen uitgereikt. De Stripschapprijs wordt sinds 1974 jaarlijks toegekend aan een striptekenaar of tekstschrijver die zich buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt voor het beeldverhaal.

Dit artikel is in VPRO Gids #11 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Por Dios: Nostalgische striptrip in nieuw jasje

In het nieuwe striptijdschrift Por Dios worden oude strips geheel opgepoetst opnieuw uitgebracht. De stripcollectie van de UvA speelt hierin een belangrijke rol.

Vrijdagochtend, Amsterdam Zuidoost. Het boekendepot van de Universiteit van Amsterdam is gehuisvest in een onopvallend gebouw dat tegen het AMC aanleunt. Terwijl de temperatuur buiten rond het vriespunt ligt, zitten de ontelbaar cultuurhistorische schatten van de Bijzondere Collectie van de UvA er met 18,5 graad en een 50% luchtvochtigheid warmpjes bij. De klimaatkamers staan vol met compactus kasten vol boeken, tijdschriften, proefschriften, manuscripten en administraties van uitgeverijen.

Ook de stripcollectie is hier deels opgeslagen. 500 meter aan Nederlandse striphistorie: strips, documentatiemateriaal, krantenknipsels en het Oberon/Big Balloon archief, de reden waarom adjunct-conservator Jos van Waterschoot mij vandaag rondleidt. Het archief representeert de hoogtijdagen van de Nederlandse striptijdschriften in de jaren zeventig tot en met jaren negentig, toen de lezer eerst met Pep en later door onder andere Eppo getrakteerd werd op een ruim aanbod aan Nederlands en buitenlands striptalent. ‘Van de mainstream strip is hier zo’n 85% vertegenwoordigd,’ zegt Van Waterschoot.

‘De collectie is waardevol, omdat het originele werk vaak zoek is. Dat is verspreid geraakt, verkocht aan particulieren en verzamelaars. Stripmakers hebben vaak thuis nog wel wat liggen, maar wat als ze komen te overlijden, of ze verpatsen de boel als ze financieel aan de grond zitten? Dit materiaal komt vaak het dichtst bij de bron.’

Film van 'Franka' boven op de kleurensheet.

Onzichtbaar
De stripcollectie vormt voor een groot deel de basis van het nieuwe gezinstijdschrift Por Dios. Ieder nummer bevat een compleet, eerder uitgebracht stripverhaal van albumlengte, bijvoorbeeld van Storm of Franka, aangevuld met korte verhalen. Dit zijn deels oude bekenden als De Generaal en Stampede, deels nieuwe afleveringen van onder andere Elsje en Rembrandt. Por Dios is dus een nostalgische leestrip in een nieuw, modern jasje. De titel verwijst naar de ondertitel van de Pep: ‘Por Dios (Jeetje of Bij God), wat een blad!’

Het idee kwam van uitgever Rob van Bavel, die met de nieuwe Eppo twee jaar geleden inspeelde op de nostalgische gevoelens van een generatie ouderwordende stripliefhebbers. Eppo bevat nieuwe afleveringen van oude mainstream strips of geheel nieuwe strips die qua sfeer in het verlengde liggen van wat er vroeger in het striptijdschrift stond. Naar eigen zeggen spraken lezers Van Bavel geregeld op beurzen aan en vroegen waarom hij een klassieke strip als De Generaal van wijlen Peter de Smet niet opnieuw uitgaf. Ook merkte Van Bavel dat er bij een nieuw Storm-album toch zo’n vijfduizend exemplaren van een heruitgave van een oude Storm werden verkocht.

Er is dus vraag naar oude albums, maar met alleen de albumverkoop komt de uitgever niet uit de kosten. Het oude materiaal moet gedigitaliseerd en opnieuw worden ingekleurd. Door de strips eerst in een tijdschrift en later als album aan te bieden, worden de kosten beter gedekt. Een bijkomend voordeel is dat tijdschriften veel beter zichtbaar zijn in de boekwinkel dan strips. ‘Die zijn vaak niet zichtbaar in de winkel en zitten al helemaal niet in het tijdschriftenrek. Als je mazzel hebt vind je helemaal achterin een plankje. Als je strips uitgeeft in tijdschriftvorm omzeil je dat probleem.’

Ongedierte
Van Bavel ging te raden bij Van Waterschoot om te horen wat er allemaal in de stripcollectie van uitgeverij Big Balloon zat. Ongeveer zeven jaar geleden kwam dit archief in handen van het Stripschap, de collectie van het Stripschap is weer ondergebracht bij de Bijzondere Collecties.

‘Big Balloon hief de striptak op en wilde van het materiaal af,’ vertelt Van Waterschoot. ‘Alles hing in hangmappen en lag in ladekasten, in de kelder naast het fietsenhok. Een liefdeloze omgeving. Samen met Meerten Welleman heb ik in twee volle dagen dat archief leeggehaald. We hebben iets van 150 verhuisdozen gevuld met stripdossiers. Dat was een kwestie van een stapel oppakken en willekeurig in een doos gooien.’ Voordat een archief gerubriceerd wordt staat het eerst een maand in een quarantainekamer. Daar wordt het gecheckt op beestjes en schimmels. Eventueel ongedierte wordt vergast, schimmels worden verwijderd.

Vanaf 1931 in 'De Telegraaf': 'De avonturen van Mikkie Muis. Voor iedereen en elken dag.'

De grote omvang van het Big Balloon-archief zorgde in eerste instantie voor een wanhopig gevoel bij de conservator, die slechts 8 uur per week aan strips mag besteden: ‘Hoe krijg ik dit in godsnaam allemaal uitgezocht en verpakt?’ Uiteindelijk duurde het een kleine vier maanden, verspreid over een jaar, voordat alles netjes gerubriceerd en zuurvrij verpakt in de compactus-kast stond waar we nu voor staan.

Van Waterschoot haalt willekeurig een kartonnen doos van de plank. Hierin zit een zuurvrije map met daarin een album van De Familie Fortuin van Peter de wit. Behalve een gedrukt stripalbum bevat het dossier ook de originelen. Meestal zijn dit niet de originele tekeningen maar de films met daarop de geïnkte zwart-witpagina’s. De polyesterfilms lijken op doorzichtige overheadsheets. Op een sheet staat een strippagina, soms is voor iedere basiskleur een sheet.

De jas van de Generaal
De films worden op de redactie van Por Dios gescand op 1200 dpi. Het scannen en digitaal oppoetsen van de strips kost ongeveer een half uur per pagina, laat DTP’er Pieter Koertshuis weten. ‘Er zitten allemaal lijmresten en vuiltjes op de films. Toch zijn ze in goede staat, er zitten bijvoorbeeld geen scheurtjes of vouwen in. Ook zijn er gelukkig geen stukken uitgeknipt. Dat werd vroeger wel eens gedaan als er teksten werden gecorrigeerd,’ zegt Koertshuis.

Door de goede staat van de films moet er zelden iets gerestaureerd worden. Af en toe wordt er een lijntje bijgewerkt. Daarna worden de scans opnieuw ingekleurd. ‘Laatst moest ik nog de exacte kleur blauw van de jas van De Generaal bepalen. Toen heb ik het oorspronkelijke album erbij gehouden om deze op zicht te bepalen, maar je kan ook met een kleurboek de kleur opzoeken. Dan weet je bijvoorbeeld dat die jas 100 cyaan is. Kleurwaarden lopen van 10 tot 100.’

Geen extreme dingen
Por Dios, dat in een oplage van 30.000 exemplaren verschijnt, is bedoeld voor het hele gezin. ‘De Eppo is voor de mannelijke lezer boven de dertig, daar kan een beetje bloot of geweld in voorkomen. In Por Dios zullen we geen extreme dingen gaan doen.’ Toch is er een duidelijke wisselwerking tussen beide bladen. Dick Matena liet Van Bavel weten weer nieuwe afleveringen van zijn sciencefictionstrip Virl te willen maken. ‘In Por Dios kunnen we straks het allereerste verhaal van Virl herpubliceren om de lezer kennis te laten maken met deze strip. In de Eppo komt daarna het nieuwe verhaal. Op die manier heb je een mooie overlapping en maakt de jeugd kennis met klassiekers.’

Stripdocumentatiecentrum
De UvA heeft liever dat we spreken over De Stripcollectie van de afdeling Bijzondere Collecties, maar iedereen kent het archief als het Stripdocumentatiecentrum Nederland. Dit werd in 1970 opgericht door de Universiteitsbibliotheek Amsterdam in samenwerking met Het Stripschap. De 11 compactus-kasten van de stripcollectie zijn niet te missen in het depot in de Bijlmer, want op de eerste kast hangt een gekopieerde strippagina van de Familie Doorzon. Tegenwoordig staan de kasten op slot. Vroeger kon men met wat moeite en door verboden toegangsbordjes te negeren via het AMC in het UvA-gebouw komen. Vooral de verzameling pulpstrips, waar ook pornografische beeldverhalen onder vallen, was erg in trek. Men vermaakte zich er blijkbaar mee in de pauze, maar zat niet alleen te lezen: de eerste keer dat Van Waterschoot in het archief kwam trof hij, naast afgekloven boterhammen, pornostrips aan die dichtgeplakt zaten.

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #3.

Categorieën
Mike's notities

Minneboo-Media jaaroverzicht 2010

Voor mij was 2010 voor mij als freelancer een goed jaar. Ik heb flink wat artikelen mogen schrijven over strips en beeldcultuur en heb onderwerpen behandeld waar ik graag iets mee wilde doen. Nieuwe stripalbums, achtergrondartikelen over stripgenres en lekker veel interviews voor de VPRO Gids, Het Parool, maar ook in de Eppo, Stripgids, ArtEZ Fact en natuurlijk de Zone 5300.

Interviews
Het interview vind ik een van de fijnste journalistieke vormen die er zijn. Een-op-een gesprekken met mensen die iets interessants te vertellen hebben over hun kunst – daar krijg ik nooit genoeg van. Hoewel ik goede herinneringen heb aan alle gesprekken die ik dit jaar voerde, waren er een paar interviews die er voor mij extra uitsprongen.

Zoals mijn gesprek met Mike Mignola. Ik sprak de geestelijk vader van Hellboy op een vroege zaterdagochtend in het racketcenter in Breda waar een stripbeurs plaatsvond. In de geur van kroketten en friet spraken we over het ontstaan van Hellboy, Mignola’s liefde voor folklore en de bescheidenheid van de stripmaker.

Een ander gesprek waar ik erg naar uit keek was het interview met schrijver en dichter Nico Dijkshoorn. We spraken elkaar in een drie uur durende sessie in zijn stamkroeg in Leiden. Aan het einde van het gesprek kwam zijn stripliefde ter sprake. Dijkshoorn vertelde dat hij vroeger als kind met zijn jas om zijn nek Batman speelde. Ook bleek hij jarenlang comics verzameld te hebben. Dijkshoorn is een aardige en toch wat bescheiden vent.

Het derde gesprek dat ik graag wil noemen, was het interview met Matthijs van Nieuwkerk dat begin december plaatsvond in de studio van DWDD. Ik sprak hem voor een video voor mijnVARA.nl, de site waar ik parttime voor werk. We spraken vooral over het vakmanschap van de presentator, zijn rol bij DWDD en zijn toekomstplannen voor als hij stopt met deze talkshow. In januari ga ik de video monteren.

(Mocht je willen weten wat ik dit jaar nog meer heb geschreven, hier vind je een uitgebreid overzicht.)

Andere bijzondere momenten in het afgelopen jaar waar ik graag aan terugdenk: een zeer leerzame rondleiding bij de NOS en een concert van TRAIN dat me erg goed deed.

In februari bezocht ik de opleiding Comic Design op ArtEZ voor een reportage in de VPRO Gids. In december keerde ik terug naar Zwolle om een lezing te geven over Spiderman, een van mijn favoriete stripfiguren.

In Pulpman #8 staat een strip getekend door niemand minder dan Fred de Heij naar een scenario dat ik schreef. We hebben plannen om volgend jaar meer samen te werken.

Ook was ik maar liefst drie keer jurylid. Voor de VPRO Debuutprijs, de Stripschapsprijzen en het KLIK Amsterdam Animatie Filmfestival. Allemaal prijzen waar ik in principe achter kan staan en die het medium waar ze voor staan onder de aandacht brengen. Vooral die laatste ervaring was een feest daar de jury en de speciale gasten in de watten werden gelegd door het festival.

Verder begon ik halverwege het jaar te werken als online redacteur bij de VARA. In deze parttime functie kan ik mijn passie voor videoreportages aardig botvieren. Ook begon ik met een nieuwe reeks webvideo’s onder de naam Daily Webhead waarin ik korte scènes en sfeerbeelden afwissel met reportages. Iets waar ik het volgende jaar zeker mee verder ga. Net als het gelijknamige fotoblog.

2011
Rest mij niets anders meer dan de bezoekers van mijn blog hartelijk te bedanken voor het lezen van mijn stukken en het reageren op de site. En iedereen een inspirerend en heldhaftig 2011 toe te wensen.

Categorieën
Bloggen

Minicolumns

Misschien is het de invloed van Twitter dat ik vaker minicolumns zie; misschien waren ze er altijd al en vallen ze nu meer op.

Grunberg doet het in ieder geval alweer een tijdje zeer verdienstelijk op de voorpagina van de Volkskrant in 150 woorden. Al ben ik een Parool-lezer, dus lees ik hem niet vaak. Wim Brands schrijft zijn minicolumn voor de VPRO Gids. Vaak zijn het korte kunststukjes proza waarin een idee, sfeerbeeld of een heel verhaal zit.

Minder is meer, een cliché dat vaak opgaat voor deze minicolumns. Inspirerende stukjes schrijfwerk. Zou een blogpost ook niet lekker kort en krachtig moeten zijn? Krachtig wel, kort niet altijd. Blogpost moeten lang genoeg zijn om verdieping te bieden, toch kan de formulering vaak kort en bondig zijn. Korte teksten lijken ook beter te passen in deze tijd waarin hyperlinks leiden naar verdieping. In ieder geval dienen ze de lezer met haast.

Het kort houden lijkt me een goed voornemen. Al kost het schrijven van korte stukken vaak meer tijd dan het pennen van lange stukken. Schrappen is nu eenmaal tijdrovend.

Hier een voorbeeld uit VPRO Gids #48 van hoe het kan:

Categorieën
Strips

Mooi is dat!: Eenpaginaklassiekers

In Mooi is dat! zijn 57 literaire klassiekers elk in één pagina verstript. Het koffietafelboek wordt zaterdag 6 november tijdens de Kunststripbeurs op het HAFF gepresenteerd. Een interview met Gert Jan Pos: ‘Er zit geen slechte pagina tussen!’

Mooi is dat! bevat 57 uiteenlopende verstrippingen van Nederlandse en Vlaamse klassiekers. De stripmakers, waaronder 14 Vlaamse, kregen de opdracht om een literair meesterwerk in één geïllustreerde pagina te vatten. In ieder geval moest het verhaal duidelijk zijn. Initiatiefnemer Gert Jan Pos, stripintendant van het Fonds BKVB, deed samen met Pieter Steinz en Rienk Tychon de redactie van het boek. Steinz, chef NRC Boeken, schreef per titel een begeleidende tekst over het verhaal en de publicatiegeschiedenis van het boek. De stripintendant aan het woord:

Wat is het idee achter deze uitgave?
‘Het is een staalkaart van Nederlands en Vlaams talent op stripgebied. Ook hoop ik een einde te maken aan al dat geklets over literaire verstrippingen. Men denkt daarbij meteen aan De Avonden van Dick Matena, de stripversie waarin de tekst van Reve integraal werd gebruikt, maar zo hoeft het natuurlijk helemaal niet. De bundel laat dus zien hoe het óók kan. Wat betreft aanpak en stijl is het een heel uiteenlopende uitgave geworden. Soms heeft een stripmaker het hele boek samengevat in één pagina, anderen hebben één scène verkozen tot sleutelscène.’

Door de vrije interpretaties is het als uittrekselboek niet echt geslaagd.
‘Ik zie ook wel dat het op sommige punten wel heel erg artistiek en los is geworden. Het is daardoor niet geschikt voor op school, dat was leuk geweest, want dan gaat de oplage meteen omhoog.’

De eerste druk bestaat uit zesduizend exemplaren. Wie hoop je ermee te bereiken?
‘Ik denk dat mensen die in literatuur geïnteresseerd zijn wel willen zien hoe hun favoriete boek is verstript. Ook hoop ik dat men uit nieuwsgierigheid de oorspronkelijke boeken gaat lezen om de tekeningen beter te begrijpen. Om het boek te promoten is er een bijbehorende reizende expositie die 13 november in de OBA wordt geopend door Tommy Wieringa. Mooi is dat! wordt al veel besteld door boekhandelaren. Misschien wordt het meteen wel een bestseller.’

Als dat het geval zou zijn, wat is dan de volgende stap?
‘Ik ben in gesprek met het EYE Film Instituut en het Filmfonds om iets met Nederlandse speelfilms en strips te doen. Maar hoe we dat gaan aanpakken weet ik nog niet. Misschien laten we dan per film een filmaffiche maken.’

Voor een staalkaart mis ik wel bepaalde namen. Hoe zijn de stripmakers geselecteerd?
‘Ik heb alle stripmakers die ik goed vind gevraagd. Sommige mensen hebben afgezegd wegens tijdgebrek of omdat ze er geen zin in hadden. Ik had Judith Vanistendael er graag in gehad en Hanco Kolk. Ik vind het te pikant om te vertellen wie ik niet heb gevraagd.’

Loop je zo niet het risico dat sommige mensen zeggen dat de favorieten van Pos weer een klusje hebben gekregen?
‘Als stripintendant mag ik zeggen wie ik goed vind en me daarop concentreren. Als mensen erover willen discussiëren dan is dat prima. Ik ben daar heel open over. Binnen elke culturele kring is er natuurlijk wel sprake van een onuitgesproken hiërarchie. Onderling weet iedereen eigenlijk wel wie de beste is.’

'Het lied der dwaze bijen' door Jan Cleijne

Hoe zijn de titels geselecteerd?
‘De stripmakers mochten kiezen uit een lijst waar ik de, in mijn ogen, honderd belangrijkste titels uit de Nederlandse literatuur op heb gezet. Pieter Steinz heeft daar nog wat aan toegevoegd en we hebben overlegd met het Nederlands en het Vlaams Fonds voor de Letteren. De Aanslag stond wel op de lijst, maar is niet gekozen door de stripmakers. Daar zit dus verder geen plan achter.’

Er zitten opvallend veel oude teksten van voor de twintigste eeuw tussen.
‘Middeleeuwse verhalen zijn het beste om te verstrippen want het zijn heel mooi afgeronde verhalen. Karel ende Elegast is net een Suske en Wiske-verhaal. De Avonden verstrippen is toch iets ingewikkelder, al staat die er gelukkig wel in.’

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #44.