Categorieën
Boeken

In de rij voor Stephen Fry

Stephen Fry komt naar Nederland om zijn autobiografie The Fry Chronicles the promoten. Dat is goed nieuws voor de Fry-fans. Ik stond vanmorgen dan ook in de rij voor de ABC in Amsterdam.

Stephen Fry is acteur, schrijver, tv-presentator. Maar bovenal een Engelse mediapersoonlijkheid. Ik vind hem een inspirerend mens, die boeiende ideeën verkondigt, zoals in onderstaand video-interview.


Fry spreekt op 29 juni in Den Haag, een keer in Leiden en op 30 juni in Amsterdam. Vanmorgen werden de kaartjes voor Amsterdam verkocht dus toog ik naar The American Book Center op het Spui in de hoop een toegangsbewijs voor mezelf en Merel te scoren.

Er stond al een behoorlijke rij om kwart voor elf. Maar wat een ordelijke rij! Normaliter zijn de rijen in Nederland een ramp, zeker als je uit meerdere kassa’s kunt kiezen. Op de een of andere manier kies ik altijd de traagste rij uit en vaak wordt er lekker voorgedrongen, want tja, men heeft haast en vindt zichzelf belangrijker dan de rest van de mensheid.
Soms voel je de hete, maar bovenal slechte, adem van degene achter je, die niets heeft begrepen van wat personal space betekent en bijna in je aars probeert te kruipen om maar een stukje naar voren te kunnen.

Maar dus niet vanmorgen. De Fry fans stonden netjes in een halve cirkel richting de ABC en er heerste een ontspannen sfeer. Het deed me denken aan hoe we dat vaak in Engeland zien. Na ongeveer een kwartier stond ik vlakbij de kassa. De man voor me bleek het laatste kaartje te kunnen kopen.

Had ik voor niets in de rij gestaan? Nee, want hij had niets aan slechts één kaartje en liep het pand uit. Zo kwam ik dus aan het allerlaatste kaartje voor Stephen Fry’s presentatie op 30 juni in de Singel kerk.

Met blij gemoed liep ik weer terug naar huis. De kleine spatjes regen deerde me niets, al had dat grotendeels te maken met de paraplu die ik bij me had. Als alles goed gaat komt woensdag mijn exemplaar van The Fry Chronicles binnen. Ik heb er nu al zin in.

STEPHEN FRY: WHAT I WISH I’D KNOWN WHEN I WAS 18 from Peter Samuelson on Vimeo.

Interview via Marco Raaphorst

Categorieën
Boeken

Zwagerman over kunst: Alles is gekleurd

Alles is gekleurd: omzwervingen in de kunst van Joost Zwagerman, is een verzameling essays, artikelen en recensies die reiken van de gelaagdheid van de schilderijen van Mark Rotkho tot de vraag wat Kate Moss tot levend kunstwerk maakt.

Een deel ervan verscheen eerder in andere vorm in bladen als Vrij Nederland, NRC Handelsblad, Hollands Diep en Passionate. Aangezien tijdschriften zich vooral met de actualiteit bezighouden is de arbitraire onderwerpkeuze veelal ingegeven door wat er in de afgelopen jaren werd geëxposeerd of is uitgebracht.

Tot mijn grote plezier besteedt Zwagerman een aantal artikelen aan Andy Warhol, waaronder een interview met Lou Reed, opgeschreven als een nukkige monoloog. Dat Reed een verschrikkelijke eikel tegen journalisten kan zijn is bekend, maar door zijn snauwende uitspraken nog eens woordelijk op te schrijven geeft Zwagerman de muzikant levensecht weer.
Middels ellenlange opsommingen van de vele soorten vrouwen, types schaamhaar en onmogelijke seksstandjes uit Ik, Jan Cremer 3 legt de auteur in een recensie haarfijn en met humor bloot dat deze roman niet meer is dan een opsomming bravourepraat van een man die zich een midlifecrisis uit schrijft.

Pulserende schilderijen
Zwagerman analyseert, zoals in het essay over de kleurvlakken in de schilderijen van Mark Rothko. Deze kleurvlakken ‘pulseren’, aldus de schrijver. Dat komt volgens Zwagerman omdat Rothko met ongewoon dunne verfoplossingen werkte die hij laag voor laag aanbracht. Tussen de verschillende kleurlagen bracht hij vernislagen aan. Zelfs de zwarte vlakken van de donkere doeken zijn levendig, wat komt doordat de schilder onder het zwart lagen lichtere kleuren aanbracht. Interessant om te lezen!

Zwagerman schrijft helder en toegankelijk, wat hem een van de beste essayisten van onze tijd maakt. De stem van de schrijver is altijd duidelijk aanwezig, alsof de lezer direct wordt aangesproken. Hij maakt ons deelgenoot van zijn visie, bewondering en verwondering, maar vooral ook van zijn persoonlijke ervaringen bij het aanschouwen van kunst.

Het is niet verwonderlijk dat Zwagerman in het tv-programma De Wereld Draait Door eens per maand een verhaal over kunst houdt, als ware hij de nieuwe Henk van Os. In hetzelfde programma gaf hij een verklaring voor de titel van zijn bundel, die verwijst naar een gedicht van K Schippers. Het is een aansporing om goed om je heen te blijven kijken: ‘Het hedendaagse, de elementen die we allemaal geneigd zijn te veronachtzamen zijn absoluut het bekijken waard.’

Dat de visie van de aanschouwer soms ook gekleurd kan raken behandelt Zwagerman in de laatste bijdrage in het boek, ‘Busje schept man’, dat verder niets met kunst te maken heeft. Hierin verhaalt de schrijver minutieus hoe hij door een asociale zwarte jongen van zijn fietst werd getrapt en hoe hij daarna de wereld door angstige ogen is gaan bekijken. Het is te hopen dat dit Zwagermans observatievermogen niet permanent heeft verkleurd.

Toch nog een kritische kanttekening bij de uitgave. Heel spijtig is het lage aantal illustraties. Zwagermans teksten maken nieuwsgierig naar de kunstwerken, maar de meeste ontbreken in het boek en zal de lezer via google tot zich moeten nemen.

Vier sterren!

Joost Zwagerman – Alles is gekleurd
(De arbeiderspers, € 24.95)

Deze recensie is in ingekorte vorm, gepubliceerd in Zone 5300 #93.

Categorieën
Boeken

Vorm van vermaak: 60 jaar televisievormgeving

De televisie in Nederland bestaat zestig jaar. Jarenlang was de Nederlandse vormgeving toonaangevend. Het rijk geïllustreerde boek Vorm van vermaak staat vol met voorbeelden en anekdotes uit deze rijke geschiedenis.

Op 2 oktober 1951 waren de vijfhonderd mensen met een televisietoestel getuige van de eerste uitzending in Nederland. Vanuit een omgebouwd kerkje in Bussum, was als eerste de wapperende vlag van de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) te zien, gevolgd door een aankondiging van de omroepster.

De eerste jaren waren erg primitief: als er storing of pauze was, werd er een zwart papiertje met witte letters voor de camera gehouden om dit aan te geven. Weermannen tekenden het weer live op voorbewerkte kaarten. Eerst met een krijtje, maar dat gaf te veel herrie, dus werd er een tijd gewerkt met lipstick. ‘Een romantisch beeld. Het was een soort knutsel tv,’ vertelt Roy van Vilsteren, adjunct-hoofdredacteur van de VARAgids. Samen met Liselotte Doeswijk schreef hij Vorm van Vermaak, een fors koffietafelboek over de tv-vormgeving van de afgelopen zestig jaar.

‘Tot midden jaren tachtig is veel tv-vormgeving nog heel fysiek. Titelkaarten en titelrollen werden op papier of karton afgedrukt. Als je niet op film wilde animeren, deed je dat live voor de camera: je liet een kartonnen poppetje bewegen, of bewoog zelf een staafgrafiek. Computers betekenden niet direct het einde van dit soort animatie: een computer was duur en het duurde lang voordat het apparaat het resultaat kon laten zien.’ Toch is volgens Van Vilsteren de komst van de computer het belangrijkste omslagmoment in al die jaren geweest. ‘Je wordt tegenwoordig niet meer beperkt door de techniek. Iedereen kan een leader maken.’

Palmboompjes
De vorm wordt altijd gedreven door wat er technisch mogelijk is. Toen men voor het eerst in staat was met de pc goed metaal te animeren, zag je dat meteen overdadig terug in de stationcalls waarin omroeplogo’s van alle kanten metaalachtig glommen. ‘De chromakey, waarbij een blauw of groen vlak vervangen kan worden door een ander beeld, werd in het begin ook overdadig gebruikt. Zelfs als decor van het journaal terwijl dat gewoon een stilstaand wandje was,’ vertelt Van Vilsteren.

Ontwerpers lieten zich vaak leiden door modegrillen. ‘In de jaren zeventig stonden er palmboompjes bij Toppop. In de jaren tachtig zag je veel industriële ontwerpen, fabriekachtige decors met veel rook in beeld.’

Toonaangevend

Boudewijn de Groot in een decor van Freek Biesiot. (ca. 1972)

Jarenlang waren het Nederlandse decorontwerp en de grafische vormgeving van de NOS, samen met die van de BBC, toonaangevend in de wereld. ‘De televisievormgeving in Nederland was altijd erg vooruitstrevend. Dat heeft iets met de Nederlandse ontwerptraditie te maken, maar ook zeker met ons omroepbestel. De NOS (tot 1969 NTS) had zijn eigen grafische afdeling, waar grafici onder andere titelkaarten en illustraties maakten. Daarnaast was er een afdeling decorontwerp, een afdeling decorbouw en een aantal maquettemakers. Omroepen waren verplicht hun vormgeving bij de NOS uit te besteden, maar hoefden er niet voor te betalen. Ze kregen een aantal decoruren toegewezen. Als een omroep wilde uitpakken met een mooie show en de decorbouwers hadden er tijd voor, dan werd dat decor gemaakt.’

Binnen het verzuilde bestel wilden de omroepen zich graag profileren. Middels decors en vormgeving wilden ze hun identiteit uitdragen. Het is tegenwoordig nog moeilijk voor te stellen dat vrijwel alle huisstijlen door dezelfde afdeling zou worden gemaakt. ‘Johan Volkerijk maakte logo’s voor de VARA, maar ook voor de NOS. Nu zou de VARA nooit dezelfde mensen inhuren die het nieuwe VPRO-logo hebben gemaakt.’

Jeugdjournaal
Kwaliteit stond in die jaren voorop. ‘Als het niet mooi is, moet je het niet maken vonden de meeste vormgevers,’ vertelt Van Vilsteren. Dat had wel eens tot gevolg dat een nieuwsitem dan geen vormgeving kreeg. Een groep ontwerpers in de jaren tachtig ging tegen dit credo in. Graficus Martin de Groot, verantwoordelijk voor de vooruitstrevende vormgeving van Het Jeugdjournaal, vond bijvoorbeeld dat een ontwerp functioneel en op tijd af moest zijn. Toen men in 1981 met Het Jeugdjournaal begon was streven het nieuws grafisch aan de doelgroep uit te leggen.

Eind jaren tachtig was de ontzuiling een feit, budgetten van omroepverenigingen gingen omlaag. De grafische afdeling van de NOS verzelfstandigde en werd de NOB. Toen omroepen opeens moesten betalen voor hun vormgeving beseften ze pas hoe duur die was. Veel werd uitbesteed. Dit was het einde van de leidende rol van de grafische afdeling van de NOS en de Nederlandse televisievormgeving. ‘Die is nu veel dienender,’ zegt Van Vilsteren. ‘Er wordt nu meer vanuit geld gedacht en minder vanuit kwaliteit. De producent is de baas, vroeger was dat de regisseur.’

De grote Gerard Reve Show (1974), decor Mia Schlosser.

 

Pioniers bij de VPRO
In de jaren zeventig nam de VPRO als eerste omroep een eigen ontwerper in dienst voor de huisstijl. Jaap Drupsteen ontwierp het nieuwe VPRO logo dat met zijn zwierige, kitscherige krullen een enorm contrast vormt met de sobere neutrale stijl van daarvoor. Drupsteens ‘signalen’ (stationcalls), vol visuele grapjes en een dikke laag ironie, vervingen de omroepster. Drupsteen zocht met zijn videografische kunstwerkjes de grenzen van de techniek op en wordt door zijn collega’s nog steeds als de belangrijkste vormgever gezien. Willem van den Berg volgde Drupsteen eind jaren zeventig op en komt met een logo met scherpe vormen als reactie op de ronde jaren-zeventig-vormgeving. Van Vilsteren: ‘Van den Berg speelde heel erg met Nederlandse kenmerken. Hij haalde zijn inspiratie bijvoorbeeld uit Zeeuwse akkers. Of hij fotografeerde zeeboeien en zette daar het VPRO logo op.’

Jeugdige impuls
In de jaren zestig vond een enorme vernieuwing plaats vanuit de popcultuur: de vormgeving werd beweeglijker, spectaculairder en speelde voor het eerst een inhoudelijke rol in het programma. Regisseurs, decorontwerpers en grafici werkten nauwer samen. De komst van Nederland 2 en de toename van het aantal uitzenduren, maakt dat er ruimte is voor een batterij aan jonge televisiemakers waaronder de jonge regisseur Bob Rooyens. Hij regisseerde het popprogramma Moef Ga-Ga dat vol zat met optische trucs en geluidseffecten, waarbij teksten over de optredende artiesten werden vertoond.

Kleurloos
In het tijdperk van zwart-wit televisie werd in eerste instantie gewerkt met kleuren die het beste resultaat gaven op een zwart-wit beeldbuis. De medewerkers van de decorafdeling hadden echter geen zin meer in deze ‘modderige, smerige kleuren met weinig pigment’. Ze kwamen in opstand en hun eis om gewone kleuren te mogen gebruiken werd ingewilligd.
Ontwerper Freek Biesiot experimenteerde veel met kleur en maakte een decor in allerlei kleuren die in zwart-wit dezelfde grijstinten opleveren. Het zogenaamde Biesiot-effect was geboren: decorontwerpers wisten nu welke kleuren ze niet naast elkaar mochten gebruiken omdat zwart-wit kijkers het contrast tussen deze kleuren niet konden zien.

Vorm van Vermaak ligt reeds in de winkels. Check ook de site over het boek waar interessante zaken aangeroerd worden die het boek niet haalden.

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #16.

Categorieën
Boeken

Storm versus Abdolah

Het boekenweekgeschenk geschreven door Kader Abdolah ligt op mijn bureau. Ik kreeg het toen ik de nieuwe van Nico Dijkshoorn aanschafte. Ik heb het niet zo op Kader Abdolah en na het lezen van een recensie over zijn nieuwste roman, heb ik al helemaal geen trek meer in zijn proza.

In Het Parool van woensdag 16 maart behandelt Arie Storm, auteur en recensent, De Koning van de schrijver met de borstelsnor. Storm windt er geen doekjes om: ‘Kader Abdolah kan veel, maar schrijven hoort daar helaas niet bij.’ Zo die zit. Storm heeft het immers over de schrijver die door het CPNB is uitverkoren om het boekenweekgeschenk te schrijven. Vorig jaar was dat Joost Zwagerman, die een prachtig boek afleverde.

Maar Storm is dan ook geen fan van het CPNB, bleek al uit eerdere sneren in andere stukken die de auteur naar deze organisatie maakte.

Ik heb erg genoten van Storms recensie. Middels mooie formuleringen zet hij druktemaker Abdolah goed op zijn nummer. ‘Druktemaker, meneer Minneboo, ken je Abdolah dan persoonlijk?!’ Neen. Maar ik zie hem wel eens voorbijkomen op televisie, zoals bij De Wereld Draait Door:


Abdolah is niet gespeend van een theatrale persoonlijkheid zo te zien. Toch wel dertig seconden amusant om naar te kijken, maar erg vermoeiend om daar een gesprek mee te moeten voeren. Alsof je Eddy Wally interviewt. Wally heeft namelijk de neiging om, ongeacht de vraag die je hem stelt, binnen twee zinnen altijd op Eddy Wally uit te komen. Dat is een gave. Abdolah heeft dezelfde gave om over zichzelf hoog van de toren te blazen en een hoop theater te maken, maar dat maakt hem nog geen goed schrijver.

Ook Storm vindt dat Abdolah toch wat arrogant overkomt, en schrijft dat mooi op:

‘De koning heet het boek, waarmee Abdolah waarschijnlijk zichzelf bedoelt. Harry Mulisch werd tijdens zijn leven nog wel eens door deze of gene een tikkeltje onbescheiden genoemd. Welnu, Abdolah weet er ook raad mee. Zijn Perzische nationalisme, zijn rijke stoet begaafde voorouders en zijn Nederlandse woordenschat in gesproken conversatie van pakweg vijftig woorden hebben ervoor gezorgd dat hij danig naast zijn schoenen loopt.’

Waren de reaguurders die in commentformulieren hun drollen trollen maar zo welbespraakt.

Storm berijdt in de recensie een van zijn stokpaardjes, namelijk het credo show, don’t tell. Vanwege dit credo heeft hij ook een hekel aan het proza van Kluun. Dat bleek twee jaar geleden nog eens duidelijk toen beide auteurs de degens kruisten tijdens het Weerwoordfestival in Amsterdam.

Storm over De Koning: ‘Dit is kenmerkend voor dit proza: het schept niet, fonkelt niet, maar stelt. Het hele boek is uiteenzetting, tentoonstelling, toelichting en invulling. Abdolah gaat er blijkbaar van uit dat de lezer volslagen debiel is. Familiale verhoudingen, doelstellingen, gemoedsstemmingen, de sfeer, de reden waarom iemand iets zegt en hoe hij dat zegt alles legt Abdolah uit. Dat levert in dialogen zinnen als de volgende op: ‘Let op uw woorden, vizier. U praat over mijn moeder,’’ riep de sjah geërgerd.’

Storm heeft een punt: een tekst op platte wijze alles verklaart en niets aan de verbeelding overlaat, dat kan toch geen literatuur zijn?

Wat ik mij echter het meeste afvraag is hoe iemand die verbaal het Nederlands beperkt beheerst, toch boeken vol kan schrijven. Worden Abdolahs teksten streng geredigeerd door zijn redacteur? Daar bedoel ik niet mee dat ik op Abdolah neerkijk, absoluut niet, ik ben gewoon oprecht nieuwsgierig naar hoe zijn boeken tot stand komen. In DWDD vertelde de schrijver dat zijn vrouw en dochter zijn teksten lezen voordat het naar de uitgever gaat. Misschien dat zij er chocola van maken?

Storms recensie is duidelijk en slim geschreven, een mooi voorbeeld van hoe een bespreking moet zijn: hij geeft voorbeelden die zijn argumenten ondersteunen en de lezer in staat stellen om zelf een oordeel te vellen. Daarnaast is het een onderhoudende tekst. Overigens vond Hanneke Groenteman het boekenweekgeschenk ook niets, zo blijkt uit een ander fragment:

Ik heb na Storms stuk geen zin meer om De Koning of het boekenweekgeschenk op te pakken. In dat opzicht heeft de recensent zijn werk goed gedaan. Abdolahs optreden aan de tafel bij Matthijs van Nieuwkerk, maakt dat ik nog minder geïnteresseerd ben om naar deze verhalenverteller te luisteren. Ik lees liever boeken van mensen die ik wél interessant vind.

Eerst dus maar eens Kleine dingen van Dijkshoorn lezen. Dan kan ik later het boekenweekgeschenk altijd nog inzien, want hoe goed sommige recensies ook zijn, het kan nooit kwaad om zelf de proef op de som te nemen.

Update: Recensent Maarten Moll – ook van Het Parool – heeft De Kraai besproken. Hij is ook geen fan van Abdolahs schrijfstijl en aanpak.

Categorieën
Boeken Strips

Één jaar leesplezier

Heel veel strips

Strips en boeken: ik ben er dol op! Bijkomend probleem is dat op een gegeven moment je kasten uitpuilen.

Zo moesten er recent een paar boeken ruimte maken voor een nieuwe lading strips die was binnengekomen. Ze staan nu tijdelijk op elkaar gestapeld in de boekenkast in de woonkamer totdat er een meer permanente plek voor ze gevonden is.

Een aandachtige blik in de boekenkast maakte duidelijk hoeveel er nog op me ligt te wachten. Een veelheid aan boeken en beeldverhalen die ik nog wil lezen. Ook mijn vriendin heeft een paar romans in de kast staan die ik nog graag wil lezen. Zoals Joe Speedboot van Tommy Wieringa. Door de illustratie die Peter Pontiac laatst van dat boek heeft gemaakt, ben ik er nog eens extra nieuwsgierig naar geworden. Maar ook een paar bundels columns van Martin Bril, werk van A.F.Th. en boeken van Bill Bryson over smalltown USA.

Ondertussen koop ik ook steeds nieuwe titels bij. Ik vind het heerlijk om voor stripkast bij de ABC te staan en een paar mooie beeldverhalen te ontdekken en aan te schaffen. Het kopen van boeken is al een genot op zich. De belofte van een nieuw boek is het nog ongekende avontuur dat zich in een paar duizend regels zal ontvouwen.

Toch, met wat we al hebben zou ik mezelf in principe minstens een jaar in dit huis kunnen opsluiten zonder me een seconde te vervelen. Ik kan zonder problemen lezend het jaar door. Dat noem ik rijkdom.

Categorieën
Boeken

Het leven in Amsterdam getekend

De Nieuw-Zeelandse illustrator en designer Toby Morris hield een jaar lang een prentendagboek bij over zijn belevenissen en observaties van Amsterdam. Zaterdag 10 juli werd Alledaags gepresenteerd in The American Book Center op het Spui.

Alledaags bevat tekeningen van typische Amsterdamse taferelen, zoals een rolschaatser in g-string op het Rembrandtplein, de gaypride en junks die gestolen fietsen aanbieden, afgewisseld met persoonlijke belevenissen. ‘Ik heb geprobeerd een balans te vinden tussen mijn observaties over Amsterdam en elementen uit mijn privé-leven,’ zegt Morris. ‘Er is nu een wisselwerking tussen beide elementen. De algemenere observaties zijn boeiender omdat je weet wat er in mijn leven speelt, wie ik ben en hoe ik tegen dingen aankijk. Uit de meeste reacties blijkt dat ervaringen relatief universeel zijn. Expats vertellen me dat ze Alledaags zó naar hun familie kunnen sturen omdat hun leven hier overeenkomt met het mijne. Ik hoop dat Nederlanders de scènes herkennen en erom kunnen lachen.’

Morris, die artdirector is bij een reclamebureau, publiceerde de tekeningen eerst op zijn blog xtotl.com en gaf deze later uit in eigen beheer. Op dit moment is Alledaags alleen in locale boekwinkels en online verkrijgbaar. ‘Ik zou wensen dat ik er meer tijd voor had, het promoten van een boek is een fulltime baan.’

Morris begon met het tekenen van zijn ervaringen toen hij in 2008 samen met zijn vriendin door Zuidoost-Azië reisde: ‘Sonya slaapt altijd langer dan ik. Op een gegeven moment heb ik een schetsboek gekocht en ben ik ’s ochtends gaan tekenen tot ze wakker werd. Gewoon om mijn indrukken vast te leggen.’

Net echt
Twee jaar geleden verhuisde het stel naar Amsterdam. Europa heeft Morris altijd geïntrigeerd, dankzij de films die hij zag en de boeken en strips die hij las. ‘Kuifje was van grote invloed toen ik opgroeide. Ik ben altijd een grote fan geweest van de Klare Lijn-stijl van Hergé.’ Amsterdam voelde meteen als bekend terrein: ‘Alsof ik in een boek of een film terechtkwam. Amsterdam leek een filmset. De grachten, de krakkemikkige huisjes en de mensen op de fiets. Dat soort dingen. Het is zo’n prachtige stad, in elke straat die je binnenloopt zie je iets moois.’

Begin 2009 begon hij met Alledaags, als tekenoefening maar ook om zijn ervaringen en de stad beter te begrijpen. Iedere ochtend voor het werk tekende hij in een Moleskine boekje, het eerste wat in hem van de vorige dag inviel. Soms gebruikt Morris referentiefoto’s, maar meestal tekent hij vanuit zijn geheugen. ‘Dat heeft iets heel gaafs,’ vindt Morris. ‘Als ik soms naar foto’s kijk van dingen die ik uit herinnering heb getekend, dan blijkt de tekening vaak anders dan de werkelijkheid. Maar met de tekening vang je op een natuurlijke wijze de elementen die echt indruk hebben gemaakt. Je laat onnodige details weg, je geeft de essentie van iets weer.’

Dit was ook de belangrijkste tip die Theo van den Boogaard aan Morris gaf, toen Morris het atelier van de stripmaker bezocht. ‘Van den Boogaard is heel kritisch. Hij had tien tekeningen uitgekozen en vertelde wat hij er slecht aan vond. Hij gaf me een paar goede tips over compositie en lijnwerk.’ Uiteraard tekende de Nieuw-Zeelander deze gebeurtenis ook op in Alledaags.

Bot en direct
Gevraagd naar de essentie van hoe hij de Nederlanders ziet, denkt Morris lang na, om vervolgens te melden dat hij Hollanders erg direct vindt. ‘Ze zeggen wat ze denken en zijn wat bot. In Nieuw-Zeeland zijn ze soms te beleefd en houden hun mening voor zich, maar mijn Nederlandse vrienden schromen niet om persoonlijke vragen te stellen. Zwarte Piet zou bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland aanstootgevend gevonden worden, daar liggen raciale onderwerpen nog erg gevoelig.’ In Alledaags refereert Morris ook naar de botte service van het Amsterdamse horecapersoneel: ‘We moeten altijd lachen om de klantenservice in Nederland.’

Het boek is opgedragen aan Guy Champney, een vriend en collega van Morris die vorig jaar aan plotseling overleed en ook werkte aan een boek over Amsterdam. Hij was 32 en duikt een paar keer op in Alledaags. De opbrengst gaat in zijn nagedachtenis naar liefdadigheid. Het nieuwe project van Morris heet 200 people I used to Know, waarin hij portretten maakt van mensen die hij heeft leren kennen: van vrienden, collega’s tot oud-klasgenoten.

Dit artikel stond maandag in Het Parool.

Categorieën
Boeken

Nico Dijkshoorn: ‘Ik hoop dat mensen zien dat ik wel oké ben’

Nico Dijkshoorn is schrijver, dichter en muzikant. En sinds zijn optredens in De wereld draait door een bekend gezicht. ‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: het is allemaal wel aardig mensen, maar ik doe ook maar gewoon mijn best.’

Nico Dijkshoorn sleep zijn pen op het internet met columns over Big Brother. Het directe contact met een grote schare lezers smaakte naar meer en sites als Fok.nl en GeenStijl waren en dankbaar podium voor Dijkshoorns vaak venijnige pennenvruchten. Tegenwoordig is hij door zijn optredens als huisdichter van De Wereld Draait Door een bekend gezicht. In 2008 debuteerde Dijkshoorn onder het pseudoniem P. Kouwes met de dichtbundel De eerste 1000 gedichten. Zijn eerste roman De tranen van Kuif den Dolder verscheen een jaar later, recent gevolgd door Dijkshoorn, een selectie van zijn beste verhalen, reportages, columns, gedichten en gelegenheidsstukken.

Wat zou je nu doen als er geen internet had bestaan?
‘Ik denk dat ik nu nog steeds in de bibliotheek van Amstelveen zou werken. Dat was een droombaan.’

Waarom heeft het zo lang geduurd voordat je begon met schrijven?
‘Ik heb wel eens wat geschreven toen ik achttien was, maar wat heb je op die leeftijd nou meegemaakt in Nederland? De meeste debutanten schrijven van die adolescente bekentenisliteratuur: je hebt een vriendin, het gaat eens uit. Een enkeling doet dat geniaal, zoals Reve of Claus. Als ik op mijn 23ste fulltime schrijver was geworden zou ik erg zenuwachtig zijn omdat ik tot mijn zestigste er ieder anderhalf jaar een boek moest uitkakken. Dat zou ordinair geld verdienen zijn. Zo’n Arthur Japin geloof ik voor geen meter. Die denkt gewoon: over welk historisch type zal ik nu weer een briljante roman gaan schrijven.’

Wat is daar volgens jou mis mee?
‘Dit is een particuliere mening, maar ik heb weerzin om schrijven als een beroep te zien. Als het gaat om persoonlijke boeken hou ik van een zekere urgentie.’

Dicht op de huid
Waarin zit dan de urgentie in jouw teksten?
‘Die zit er nauwelijks, maar ik vind ook niet dat ik tot nu toe een groot werk heb geschreven. Het verhaal ‘Bob houdt het voor gezien’, over mijn zoon bij AZ, dat ook in Dijkshoorn staat, is tot nog toe mijn beste werk. Dat zit het dichtst op mijn huid, want ik durf daarin voor het eerst niet de hele tijd zo schijtlollig te zijn.’

In dat verhaal verliest Bob in twee jaar spelen voor AZ alle lol in het voetballen.
Voetbalt hij weer?

‘Nee, hij raakt echt geen bal meer aan.’

Je publiceert columns in De Pers, Voetbal International en op Nu.nl. Hoe ga je te werk?
‘Ik schrijf mijn columns voor De Pers altijd op donderdagochtend tussen negen en tien. Ik weet van tevoren niet waar ik het over ga hebben. In het begin nam ik nog een onderwerp van de site en koos daar mijn eigen invalshoek bij. De laatste tijd schrijf ik meer, in de goede zin van het woord, Carmiggelt of Martin Bril-achtige stukjes. Daarin probeer ik op een niet heel sentimentele manier iets over mezelf te zeggen. Bijvoorbeeld over het ongemak dat ik ervaar bij het signeren. Het schrijven van een verhaal duurt altijd tien minuten langer dan ik nodig heb om het te tikken. In die tien minuten extra zoek ik uit wie de spits van AC Milan is en gooi ik wat zinnetjes om. De teksten zitten blijkbaar al in mijn hoofd. De Tranen van Kuif Den Dolder schreef ik bijvoorbeeld in tien dagen. Iedere dag een hoofdstuk.’

Is het belangrijk voor je om snel te kunnen schrijven?
‘Ik kan het niet anders. Ik heb een deadline nodig, anders wordt het niets. Men vraagt ook altijd of ik niet bang ben dat er niets komt als ik onvoorbereid bij DWDD zit. Maar dat is juist mijn drive. De angst dat er niets komt zorgt ervoor dat er íets komt. In het begin bereidde ik nog wel eens mijn gedichten in DWDD voor. Dan had ik al wat in mijn hoofd zitten of iets opgeschreven. Dat waren altijd de allerslechtste gedichten omdat ze niets met het moment zelf te maken hadden. ‘

Voor wie schrijf je?
‘Ik was laatst in Nijmegen een van de sprekers: Thomas Rosenboom, Ramsey Nasr, Joost Zwagerman traden ook op. En daar staat Dijkshoorn dan tussen met zijn lulverhaaltje over sierwortelsnijden. Wat me dan enorm ontroert is dat er in de zaal van alles zit: van bouwvakker tot de gesjeesde literatuurstudenten of professoren. Wat ik schrijf raakt kennelijk een hoop mensen. Literatuurvorsers pluizen mijn tekst uit en diezelfde tekst komt bij iemand binnen die een huis staat te sausen. Prachtig vind ik dat.’

Als Dijkshoorn zou moeten kiezen tussen schrijven of muziek maken, is de keuze snel gemaakt: ‘Muziek is mijn kern. De high die ik met muziek maken ervaar is niet met schrijven te vergelijken. Ik voel me tijdens optredens met mijn band veel meer op mijn gemak dan wanneer ik alleen voorlees.’

Andy Kaufman
Sinds zijn eerste stappen op het web houdt Dijkshoorn zijn publiek graag voor de gek, onder zijn eigen naam of als P. Kouwes, de Amsterdamse bouwvakker die alleen kan spellen als hij dicht: ‘Dat is wat ik sinds tien jaar doe: fucken met verwachtingspatronen. Constant met een groot publiek pielen.’

Wat vind je zo leuk aan fucken met je publiek?
‘Ik vergelijk me op geen enkele manier met Andy Kaufman, (een eigenzinnige Amerikaanse komiek die het in de maling nemen tot een kunst verhief – red.) want hij is een soort god voor mij. Toen ik die man ontdekte was ik volledig gevloerd. Ik herkende mezelf in zijn acties, want ik doe dat ook een beetje. Kaufman liet zijn alter ego Tony Clifton naar David Letterman gaan. Letterman dacht dat Kaufman in dat pak zat, maar die zat blauw van het lachen thuis naar de show te kijken terwijl zijn vriend Bob Zmuda voor Clifton speelde.’

Kun je een voorbeeld geven van hoe jij mensen in de maling neemt?
‘Een vergelijkbare situatie – minder briljant, maar toch –op GeenStijl heerste op een gegeven moment de sfeer van “kom niet aan Lee Towers!”. Ik schreef toen in een stuk dat ik van een goede vriend had gehoord dat Towers een collega van de hijskraan had gelazerd omdat die beter kon zingen dan hij. Met een dwarslaesie tot gevolg. En Lee Towers was zo ongevoelig dat hij ’s avonds speciaal voor hem wilde zingen, maar dan wel alleen het nummer ‘You Never Walk Alone’. Dat schreef ik gewoon als geintje. ’s Avonds zag ik op RTL Shownieuws een zwaar geëmotioneerde Lee Towers op het Scheveningse strand dit verhaal ontkennen. Daar kan ik echt een week op vooruit.’

Is P. Kouwes jouw Tony Clifton?
‘Eigenlijk wel. Mensen geloofden echt dat hij een bouwvakker was die schreeuwend en zwetend op een kamertje zat te schrijven. Een deel trapt daar in, dat vind ik wel prettig.’

Wat is voor jou de lol daarvan?
‘Ik heb nooit geprobeerd het GeenStijl-publiek te bedienen. Ik schreef altijd voor de tien à vijftien procent die de grap snapt en dan gierend van het lachen de woedende reacties van die andere gekken leest. Dát is mijn publiek.’

Heeft het fucken buiten internetfora nog wel eens vervelende reacties opgeleverd?
‘Laatst kwam er in Nijmegen een vrouw op me af die zei: “Je bent een vrouwenhater, dat voel ik in al je verhalen!” Daar ben ik dan even echt van in de war.’

Omdat ze een verkeerd beeld van je heeft op basis van je werk?
‘Ja, ik ben er dan niet onzeker over, want ik weet dat ik geen vrouwenhater ben. Ze legde later uit dat ze een interview met mij in de Viva had gelezen. Ik had me voorgenomen om de ergste antwoorden te geven. Dat vrouwen niet kunnen schrijven. Dat soort dingen. Het was een duo-interview met mijn vriendin en ze legde iedere keer uit hoe ik echt ben. Dat als we naar de slager gaan ze anderhalf uur moet wachten omdat ik iedereen laat voorgaan. Maar die vrouw zag het geintje niet. Dat vind ik teleurstellend. Ik vind het fijn als mensen van tevoren denken dat ik een blatende Amsterdammer ben, maar als ze mij dan ontmoeten en hun best een beetje doen, hoop ik dat ze door dat beeld heen prikken en zien dat ik eigenlijk in de kern wel oké ben.’

Dijkshoorn in DWDD. Bron: Vara

Verlegenheid
Wat zou je schrijven als je een contactadvertentie voor jezelf zou plaatsen?
Dijkshoorn lacht en denkt even na: ‘Dat is natuurlijk wat pathetisch, maar bij wijze van spreken zou ik dan zeggen: “Houd van mij”. Korter kan ik het niet zeggen. Ik geniet erg van het feit dat de mensen met hulp van die televisie beter begrijpen wie ik nou ben.’

Kun je dat toelichten?
‘Mensen denken dat ik die persoon uit mijn verhalen zelf ben. Maar ik ben eigenlijk een enorme schijterd. Voorheen begon ik niet zomaar tegen iemand te praten als ik een boekwinkel of een platenzaak binnenstapte. Omdat ze nu een blik van herkenning hebben is mijn schroom weg en durf ik makkelijker te vragen of ze een bepaalde plaat hebben. Dat zou ik vroeger nooit gedurfd hebben. Die verlegenheid is dan ook aan het verdwijnen. Mijn televisie-optredens bij DWDD helpen daarin enorm, want wat ik daar doe, dat ben ik. Dus ik heb het idee dat mensen mij beter kennen.’

Het is wel dubbel: aan de ene kant mensen aan de kaak stellen in je gedichten en anderzijds jezelf verlegen noemen.
‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: Het is allemaal wel aardig mensen maar ik doe ook maar gewoon mijn best. Ik word ongemakkelijk van verering. Neem deze situatie nou. Dit is een prettig gesprek maar toch is het ongemakkelijk dat je mij hier zo interviewt.’

Batman
Dijkshoorn blijkt een fervent stripliefhebber te zijn, al vond zijn grote verzamelwoede reeds vijftien jaar geleden plaats: ‘Ik heb een waanzinnige comicscollectie thuis staan. Ik heb zestienhonderd strips in anderhalf, twee jaar tijd verzameld. Er zitten zeker 200 bij die heel bijzonder zijn. De Daredevil-reeks van Frank Miller, Hellboy, veel Image comics, alles van Alan Moore. Ik heb ze allemaal gerubriceerd en keurig in hoesjes van zuurvrij plastic gestopt. Op een gegeven moment had ik iets van 23 abonnementen op series bij de stripwinkel. Dat liep helemaal uit de hand. Toen er van The Darkness #11 elf verschillende omslagen uitkwamen, kocht ik ze allemaal. Uiteindelijk had ik geen tijd meer om ze te lezen.’

Wat vind je zo leuk aan strips?
‘Het is een nostalgische trip. Toen ik klein was heb ik nog als Batman over straat gelopen, mijn jas met een drukkertje om mijn nek. Die hele Kees de Jongen-romantiek. Toen ik zes was ben ik samen met oom Wim en mijn vader naar die Batman-film met Adam West geweest. Ze hadden bij de bioscoop een werkstudent ingehuurd als Batman. Ik heb een jaartje of zes gedacht dat ik echt Batman had ontmoet. Dat is voor kinderen net zoiets als Sinterklaas. De stripmakers die ik bewonder zijn allemaal meesters in het vertellen van een verhaal. Briljant kunnen tekenen en dat dan delen voor 2,50. Ik ervaar strips echt als kunst.’

Dit interview stond in VPRO Gids #24.

Categorieën
Boeken

Wilt u niet aan mijn jasje trekken: De relatie tussen politiek en pers

Wilt u niet aan mij jasje trekken! is een uitspraak van Ruud Lubbers tegen een opdringerige verslaggever en de titel van het boek van Eric Vrijsen waarin hij de relatie tussen politici en journalisten onder de loep neemt. Fijn leesvoer in aanloop naar de verkiezingen.

Vrijsen is politicoloog en sinds 1990 werkzaam bij het weekblad Elsevier. Hij zette zijn eerste stappen als parlementair verslaggever in de vroege jaren tachtig. Vrijsen scheeft zijn boek vanuit zijn eigen ervaring. Naar aanleiding van door hem geschreven stukken werpt de journalist een verhelderend licht op gebeurtenissen, personen en rellen uit de Haagse politiek.

Vrijsen schrijft toegankelijke studies van Pechtolds populisme en cabareteske optreden in de kamer, beschrijft de opkomst van Mark Rutte en analyseert hoe Harry van Bommel de rel rondom zijn vermeende seksuele intimidatie jegens een personeelslid van de ambassade in Jordanië onschadelijk maakte. De casestudies riepen bij mij vaak een gevoel van herkenning op. Het zijn namelijk verhalen die in de afgelopen jaren prominent door de pers zijn behandeld.

Soms brengt Vrijsen dingen met elkaar in verband die tot schokkende conclusies leiden: Hij beschrijft bijvoorbeeld uitvoerig hoe het vermeend martelen van Irakese gevangenen door Nederlandse militairen er toe leidde dat het leger een belangrijke leider van de Taliban liet gaan. Hij mocht niet verhoord worden zodat de minister buiten schot zou blijven. Die vreesde voor nieuwe verhalen in de pers over martelingen door de MIVD. Drie weken na de vrijlating van de leider voerden de Taliban een massale aanval uit in Chora, waarbij een Nederlander en 50 tot 80 Afghaanse burgers omkwamen. Wie weet had die vrijgelaten leider bij verhoren informatie over deze aanval prijsgegeven. Misschien hadden zo veel slachtoffers voorkomen kunnen worden. Dat laatste is een gok van de auteur, maar zijn conclusie is niet ondenkbaar.  Vrijsen illustreert in het betreffende hoofdstuk mooi hoe de angst voor negatieve pers kan leiden tot verkeerde beslissingen. De macht van de Nederlandse pers kan groot zijn, al is de relatie tussen journalisten en de politiek een symbiotische. Beide spelers hebben elkaar nodig.

De belangrijke rol van Wilders

Geert Wilders karikatuur. Bron: Eppo.

Doordat Vrijsen al een tijdje meegaat op het Binnenhof kent hij veel politici persoonlijk. Dat levert soms interessante onthullingen op. Zo blijkt Geert Wilders een hartelijke vent te zijn die vroeger zeer benaderbaar was. Vrijsen en Wilders spraken geregeld af in Hotel Wilhemina in Venlo om bij te praten. Dat was voordat Wilders met zijn kruistocht tegen de islam begon en continue bewaking nodig had.

Vrijsen analyseert de rol die Venloze politicus vervult in Den Haag. Het politieke bestel heeft iemand als Wilders broodnodig om de verveling te verdrijven: ‘Zonder Bolkestein, Fortuyn, respectievelijk Wilders zou het publiek de belangstelling voor de politiek compleet verliezen, zeker in tijden van economische voorspoed,’ zegt Vrijsen. Dat soort gasten zorgen immers voor ophef en schudt het ingedutte parlement wakker.

Daarbij weet Wilders abstracte vraagstukken te concretiseren: ‘Uit het grote vraagstuk van de migratie en integratie pikt hij vernuftig de voorvallen en incidenten waarbij het grote publiek zich iets concreets kan voorstellen.’

Feuilleton
Waarom volgt het publiek de gebeurtenissen in Den Haag? Omdat het een groot theater lijkt, een feuilleton met vaste spelers. Het is vermakelijk om hun schermutselingen te volgen. Aangezien journalisten ook gewoon kranten moeten verkopen en kijkcijfers dienen te scoren, bericht iedereen over dezelfde zaken, uit angst iets belangrijks te missen. Deze nivellering in de berichtgeving maakt dat de Haagse soap overal vrijwel hetzelfde is, of je nu de krant leest of het NOS Journaal kijkt.

De politieke werkelijkheid is in de afgelopen dertig jaar veranderd: ging het vroeger vooral over ergens in het midden uitkomen als het om geschillen ging, zijn politieke conflicten nu erg ad hoc. Den Haag is erg onvoorspelbaar en kort van adem geworden. Iets wat Vrijsen mooi aanduidt met de incidentendemocratie.
Het lijkt wel of er elke dag weer een nieuw relletje te noteren valt in Den Haag. Dit is deels waar, maar de beeldvorming is tegelijkertijd wel erg eenzijdig. Journalisten zijn daar verantwoordelijk voor.

Wedstrijddemocratie
Vrijsen schrijft  dat journalisten graag controversiële onderwerpen behandelen, maar de thema’s negeren waarover de politieke partijen het stilzwijgend eens zijn. Een relletje is immers nieuws. Het gevolg daarvan is een systematische vertekening van de politieke werkelijkheid. Er is geen sprake meer van een krachtmeting tussen ideeën, de beeldvorming is die van een wedstrijd tussen politici en tussen partijen. Daarmee doen journalisten de lezers tekort vindt Vrijsen: De eenzijdige nadruk op het wedstrijdelement leidt uiteindelijk tot de onterechte voorspelling dat het land onbestuurbaar wordt, doordat de keizers massaal wegvluchten bij de middenpartijen en zich nestelen bij de protestpartijen op de linker- en rechterflank. Een verontrustende gedachte.

Eric Vrijsen – Wilt u niet aan mijn jasje trekken!
Balans, € 17,95
ISBN:9789460032424

Deze recensie is ook op de site van Zone 5300 gepubliceerd.

Categorieën
Boeken

Duel: Eindelijk weer een echte Zwagerman

Het Boekenweekgeschenk werd dit jaar geschreven door Joost Zwagerman. Tenzij je in de afgelopen weken onder een steen hebt geleefd is dat geen nieuwe informatie. Toch schenk ik met veel plezier even aandacht aan Zwagermans novelle Duel want het boek is een genot om te lezen.

Het is alweer een maand geleden dat ik Duel las, en nog steeds kan ik met plezier terugdenken aan de avonturen die museumdirecteur Jelmer Verhooff heeft moeten doorstaan in deze novelle. Jelmer Verhooff is trouwens een typische Zwagerman-naam, net als Emma Duiker trouwens. Duiker is de kunstenares die een niet-geringe rol speelt in het noodlot dat Verhooff ontvalt en in de beschadiging van het kunstwerk Untitled No. 18 van Mark Rothko. De museumdirecteur slaat een gat in het canvas van Rothko’s schilderij, dat 30 miljoen euro waard is.

‘Voor zijn ogen zag Verhooff gebeuren wat nog niet was gebeurd en op datzelfde ogenblik al gebeurd leek te zijn: zijn hand, de vuist, het canvas. Hij had nooit een schilderijdoek horen uitscheuren. Er klonk een scherp gekraak als van een boomtak die in tweeën breekt – een onverwacht grof geluid voor zo’n frêle stuk linnen.’ schrijft Zwagerman in Duel.

Zwagerman begint bij de beschadiging en blikt daarna terug op wat er voorafging. Ook al voel je aan welke weg het verhaal zal inslaan, toch geeft de auteur de plot een onverwachte wending en een afloop die met een flinke dosis sardonisch genoegen gelezen dient te worden.

In een interview vertelde de schrijver er het volgende over:
‘Het idee is ontstaan uit het verhaal van de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, die na de tijdelijke sluiting van zijn museum in z’n eentje als antikraak in het museum ging wonen. Een prikkelende jongensfantasie. En uit een krantenberichtje over een multimiljonair die z’n eigen Picasso van veertig miljoen dollar per ongeluk kapotslaat. De titel Duel verwijst naar verschillende botsingen: die van de jonge kunstenaar met de gevestigde orde, de botsingen van belangen in de kunstwereld, maar ook naar de tweestrijd van de hoofdfiguur.’

Het verheugt mij zeer dat er van Zwagerman sinds 2002 eindelijk weer eens een verhaal is verschenen. Ik ben een bewonderaar van zijn schrijfwerk, zowel van wat hij in romanvorm heeft gepresteerd als de non-fictieboeken die hij schreef, zoals Hitler in de Polder & Vrij van God en zijn essaybundel over popmuziek, Perfect Day. Daarnaast zie ik hem graag oreren in programma’s als De Wereld Draait Door. Als Zwagerman spreekt hang ik aan zijn lippen. Bij wijze van spreken natuurlijk.

Rasverteller
Wat ik zo aangenaam vind aan de boeken van Zwagerman is dat hij een echte verteller is. Als je een boek van hem leest, dan is het alsof je volgens de oude traditie, rond het kampvuur zit en Joost met een stevige vertelstem een verhaalwereld inleidt. Je bent je er altijd van bewust dat er sprake is van een geconstrueerde werkelijkheid, waar je dan vervolgens volledig in meegaat.

Daarbij weet Zwagerman geestig de wereld te typeren. Ik kan dan ook erg van dit soort beschrijvingen genieten: ‘Een Marokkaan met een hoeveelheid gel in het haar van minstens tien zaadlozingen, bracht hen naar het Westelijk Havengebied, terwijl de house door de taxi klabangde.’

Gelukkig liet Zwagerman recent in DWDD weten dat hij de smaak van fictie weer te pakken heeft en dat hij weer een roman gaat schrijven. Wat mij betreft liever vandaag dan morgen. Nou ja, hij zal wel na de Boekenweek beginnen, gezien het feit dat er nog een hele promotour op stapel staat.

Overigens zijn mijn collega journalisten veelal lovend over Duel.

Titaantjes
Voor de 75ste keer de Nederlandse Boekenweek, ter propaganda van het Nederlandse boek, van 10 t/m 20 maart. Het thema is dit keer Opgroeien in de letteren. Jong zijn staat centraal. Maar dat maakt even niet uit. Ik schrijf hier immers over het Boekenweekgeschenk, de rest is geen bijzaak maar vooral mooi meegenomen. Bij aanschaf van 12,50 aan boeken krijg je Duel gratis. Ga dus deze week na de boekwinkel en koop een boek, maakt niet uit welk, zolang je maar met Duel naar huis kunt. Geef het andere boek desnoods aan je schoonmoeder. Mocht je geen schoonmoeder hebben of haar niet kunnen uitstaan, dan kun je ook het boekenweekgeschenk bemachtigen door een jaarabonnement op de openbare bibliotheek te nemen.

Categorieën
Boeken

Volwassenen zijn ook maar amateurs

Op een doodnormale dag liep ik door de American Book Center (ABC) in Amsterdam, op de eerste verdieping waar ik mij tussen de strips en filmboeken het meeste thuis voel. Er stond een kar volgestapeld met boeken, vaak meerdere exemplaren van dezelfde titel, klaar om in de kasten gezet te worden. Eén boek trok mijn aandacht. Misschien omdat het een paperback was tussen de verzameling hardcovers, maar waarschijnlijk omdat dit het enige exemplaar leek te zijn. Een uniek boek tussen een berg dubbelaars.

Het bleek een nieuw boek te zijn van een van mijn favoriete schrijvers, Michael Chabon. Manhood for Amateurs stond erop de voorkant. Een titel die me meteen aansprak. Manhood for Amateurs is Chabons eerste non-fictie boek. Sterker nog: het werkje is autobiografisch. Mijn interesse was gewekt. Ik volg Chabon al sinds ik de film Wonder Boys zag en later de roman las waarop die film gebaseerd is. En hoewel ik tot twee keer toe zijn sleutelroman The amazing adventures of Kavelier & Clay niet doorkwam, beschouw ik mezelf als een fan van deze schrijver. Daarbij woont hij in Berkeley, de stad in the bay erea waar ik woonde van 1995-96. Kortom, dit boek moest ik lezen. Het leek immers alsof het speciaal voor mij was neergelegd, dit singuliere exemplaar op een kar vol met boeken. Ik heb me prima vermaakt met Manhood for Amateurs. Niet in de laatste plaats omdat Chabon op openhartige wijze toegeeft dat volwassenen ook maar wat aankloten maar dat we het in tegenstelling tot het jonge grut dat we voortbrengen, goed weten te faken dat we weten wat we doen:

‘This is an essential element of the business of being a man: to flood everyone around you in a great radiant arc of bullshit, one whose source and object of greatest intensity is yourself. To behave as if you have everything firmly under control even when you have just sailed your boat over the falls. “To keep your head,” wrote Rudyard Kipling in his classic poem “If,” which articulated the code of high-Victorian masculinity in whose fragmentary shadow American men still come of age, “when all about you are losing theirs”; but in reality, the trick of being a man is to give the appearance of keeping your head when, deep inside, the truest part of you is crying out, Oh, shit!’

Wat mij betreft is bovenstaand citaat een mooie omschrijving van de schrijnende onkunde waar we in het dagelijks leven mee te maken hebben. Zoals de medewerker van de helpdesk van je internetprovider die niet meer weet over het aan de praat krijgen van je verbinding dan dat er op het blaadje voor zijn neus staat. En dat is meestal bar weinig. Of de expert in de elektronicawinkel die schijnbaar minder weet over de videocamera die je wil gaan kopen dan jijzelf. Of die babbelaar op het feestje die het gesprek altijd weet te laten draaien om die drie feitjes die hij wel weet.Ik vind dat wanneer er sprake van service moet zijn, de bieder daarvan verdomd goed moet weten wat hij doet. In dagelijkse situaties echter, faken we het allemaal wel eens. Vaak leer je door gewoon in het diepe te springen en aldoende te ontdekken waar je precies mee bezig bent. Daar is op zich niets mis mee. Dat een van mijn favoriete schrijvers dat toegeeft, beschouw ik als een troost.

De uitgebreide recensie die ik van Manhood for Amateurs schreef, staat deze week op het blog van de ABC.

Categorieën
Boeken Film

De hype rond Stieg Larssons Millennium

Vanaf vandaag draait de film Millennium: Mannen die vrouwen haten van Niels Arden in de bioscoop. Deze film is het eerste deel van een trilogie, gebaseerd op de boeken van de journalist Stieg Larsson.Ik heb geen van de boeken gelezen en de persvoorstellingen van de film door drukte moeten laten schieten. Toch ben ik nieuwsgierig geworden naar deze film. Laatst prees mijn tante de drie boeken van Larsson aan, stond er een mooi interview van Gerhard Busch in de VPRO Gids met de regisseur en hoofdactrice Noomi Rapace en van de week besteedde het actualiteitenprogramma Nova 8 minuten aan de film en het fenomeen eromheen. Want net als andere mode-boeken als Harry Potter en De Da Vinci Code, is met de drie boeken van Larsson sprake van een hype.De film MILLENNIUM: mannen die vrouwen haten is gebaseerd op de gelijknamige bestseller, de eerste uit de Millennium-reeks van Stieg Larsson. De twee andere boeken uit de reeks zijn De vrouw die met vuur speelde en Gerechtigheid. In 2008 was Stieg Larsson de tweede best verkopende auteur in de wereld – na Khaled Hosseini met De Vliegeraar. Wereldwijd zijn bijna 20 miljoen exemplaren verkocht, waarvan ruim 500.000 in de Benelux.Zelf heeft Stieg Larsson het succes niet meer mee kunnen maken. Voordat zijn eerste boek gepubliceerd werd overleed hij in 2004, op vijftigjarige leeftijd, aan een hartaanval. Hij was onderzoeksjournalist in Zweden, en autoriteit op het gebied van racisme en sociale issues.Feit en fictie
In het item van Nova komen enkele interessante zaken naar voren. Fans van de boeken bezoeken locaties uit de verhalen, een gids leidt ze rond Stockholm en toont het appartementencomplex waar de hoofdrolspeler Mikael Blomkwist zou wonen. Ik vind de drang om naar dat soort plekken te gaan om de fictieve wereld te legitimeren en/of de beleving daarvan te vergroten, een fascinerend fenomeen. Zelf heb ik een paar maanden geleden enkele locaties uit Spiderman-strips in New York bezocht. Het zoeken naar feitelijke plekken in fictie en naar fictie op bestaande plekken is mij dus niet vreemd. (Het artikel dat ik hierover schreef verschijnt in het nieuwste nummer van Stripschrift dat 18 augustus uitkomt.)Verder herken ik me in de uitspraak van acteur Michael Nyqvist (die Blomkwist vertolkt) dat hij vroeger nooit zin had om hype-boeken te lezen. Ikzelf heb ook de neiging om de Potters en Da Vinci-codes links te laten liggen, juist omdat ze al door iedereen gelezen worden. ‘Ik was toen nogal een snob en wilde niet lezen wat iedereen las,’ zegt Nyqvist in het item van Nova. Kennelijk ben ik ook een snob. Nu heb ik na het zien van de film The Da Vinci Code nog steeds geen hoge pet op van de boeken (ja, ja, zonder ze gelezen te hebben, sue me!), maar ben nu toch wel benieuwd naar de reeks van Larsson. Eerst maar eens de film kijken. Een film biedt je immers de kans om het verhaal, of een deel van het boek, in twee uur tijd te ervaren. Bovendien zit in de film de actrice Noomi Rapace en die wil ik wel in actie zien. Ik ben na het lezen van het interview en het Nova-item erg nieuwsgierig naar haar geworden.

Noomi Rapace.
Bron: Cinema.nl.

(Lees hier een recensie van de film.)
Korte inhoud Millennium
Twee tegenpolen, Mikael Blomkvist en Lisbeth Salander. Hij is een charmante man en een kritische journalist van middelbare leeftijd, en uitgever van het tijdschrift Millennium. Zij is een jonge, gecompliceerde vrouw met zwartgeverfd haar, piercings en tatoeages, én een uitermate goede hacker. Samen vormen ze een ongewoon, maar sterk team.Mikael wordt benaderd door oud-zakenman Henrik Vanger. Veertig jaar geleden is de zestienjarige Harriët Vanger op mysterieuze wijze verdwenen en vermoedelijk vermoord. De zaak is echter nooit opgelost en inmiddels verjaard. Toch wil Henrik Vanger graag dat Mikael zich hier nog eens op stort. Aanvankelijk lijkt het onderzoek nergens op uit te lopen. Totdat Mikael met hulp van Lisbeth op een spoor stuit dat rechtstreeks naar een zeer duister en bloedig familiegeheim voert.Lees ook

:

Categorieën
Boeken Strips

Boekrecensie: Eisner/Miller

In mei 2002 brachten Frank Miller en Charles Brownstein een weekend door bij Will Eisner in Florida. Brownstein interviewde de twee stripgiganten; de vele uren tape resulteerden in 2005 in het boek Eisner/Miller – het boek kwam een paar maanden na het overlijden van Will Eisner uit. Brownstein schreef de gesprekken op als een dialoog tussen Eisner en Miller. Eisner/Miller is een boek dat iedere stripliefhebber gelezen moet hebben.

Will Eisner is een van de pioniers in de stripwereld en werd beroemd met zijn strip The Spirit (waar Miller overigens vorig jaar een filmversie van maakte). Nadat hij jaren werkte aan instructieboeken in stripvorm, begon hij in de jaren zeventig met het maken van meer persoonlijke verhalen. Volgens de legende zou Eisner de term graphic novel hebben bedacht om zijn strip A Contract with God aan een uitgever te slijten. Geen enkele serieuze uitgever zou immers geïnteresseerd zijn in het uitgeven van een strip, maar hetzelfde werk een grafische roman noemen gaf de uitgave de nodige allure. Naast A Contract with God maakte Eisner nog andere graphic novels als The Plot en The Dreamer, wat gaat over zijn ervaringen in de stripindustrie.Frank Miller is op zijn eigen manier een grootheid. De laatste jaren staat hij vooral bekend om zijn serie Sin City en het historische epos 300 die allebei verfilmd werden. In de vroege dagen van zijn carrière drukte Miller een nadrukkelijke stempel op superhelden als Daredevil: de reeks die hij schreef en tekende en die geïnkt werd door Klaus Janson is legendarisch. Ook blies hij Batman nieuw leven in met The Dark Knight Returns. Hierin zette Miller een cynische en fascistische versie van Batman op leeftijd neer die perfect paste in de jaren tachtig – een tijd waarin de Koude Oorlog even heel erg heet leek te worden.

Leesgenot
Het is eindeloos fascinerend om de twee grootheden uit de stripwereld met elkaar te horen converseren – en vooral ook discussiëren – over de geschiedenis van Amerikaanse comics, de invloed van nieuwe technologie op het medium en de strijd tegen censuur. Het boek is rijk aan illustraties van Miller, Eisner en andere stripmakers, bevat een aantal foto’s van de gesprekken en bestaat uit korte hoofdstukken die thematisch zijn ingedeeld. Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren hoe verschillend de werkwijzen van Eisner en Miller zijn. Waar Eisner eerst de positie van de tekstballonnen bepaalde en, inkte om vervolgens een pagina in potlood te tekenen en te inkten, koos Miller er bijvoorbeeld bij de graphic novel Sin City: Family Values voor om eerst alle pagina’s te tekenen, daarna de tekst op de pagina te inkten en dan pas de potloodtekeningen in de inkt te zetten.

Het is in de kunst van het weglaten dat beide heren elkaar op het vlak van stijl ontmoetten. Eisner en Miller vinden dat je in een strip lang niet alles hoeft te tekenen – je kunt elementen suggereren, de lezer maakt het plaatje toch zelf in zijn hoofd af. In wezen is de stijl van beide stripmeesters impressionistisch. In Millers Sin City-reeks is dat goed duidelijk. Hij gebruikt een sterk zwart-wit contrast en vol silhouetten en schaduwpartijen. Vaak bevat de achtergrond slechts enkele details.Guns for hire
Eisner en Miller waren ten tijde van het interview al jaren goed bevriend, al waren ze het lang niet altijd met elkaar eens. Juist de momenten dat ze met elkaar in discussie gaan, komt de lezer het meeste te weten over hun visie op de strip.Over tekentechnieken kan de aspirant-stripmaker dus veel leren van Miller en Eisner. Wat betreft hun inzichten over de stripindustrie trouwens ook. Ze geven een paar goede tips over hoe je een voet tussen de deur krijgt bij uitgevers en klappen flink uit de school over de stripindustrie. Ze vertellen over hoe bitter Jack Kirby al die jaren was omdat hij vond dat Stan Lee alle credits voor hun creaties kreeg. Volgens Miller wilde Kirby ooit een boek schrijven met de titel: Excelsior, My ass!.

Eisner vertelt dat in de begindagen van de comicsindustrie uitgevers oppermachtig waren. Ze wisten makkelijk de rechten te verwerven van personages. Als een stripmaker met een goed idee kwam, was hij verplicht alle rechten ervan over te dragen aan de uitgever, anders kon hij verdere opdrachten wel vergeten. Eisner was bij Bob Kane thuis toen die terugkwam met het contract dat hij had gekregen voor Batman. Het enige wat Kane voor zijn creatie terugkreeg was de belofte van werk en een afgesproken bedrag per afgeleverde pagina. Geen gouden bergen dus. Die kreeg Kane jaren later, toen hij een advocaat inschakelde. Hij kreeg nooit de rechten meer van Batman, maar werd wel financieel gecompenseerd. De uitgevers lieten merken dat als de stripmaker slechts een gun for hire was en gemakkelijk vervangen kon worden voor een andere werker als hij niet na behoren presteerde. Volgens Eisner en Miller had dit tot gevolg dat de beroepsgroep jarenlang met een minderwaardigheidcomplex kampte. Pas in de jaren tachtig ontstond er een royaltysysteem voor stripmakers. Dit hing samen met de opkomende cultus rondom bepaalde makers zoals Frank Miller, Todd McFarlane en anderen.

Brownstein, Charles – Eisner/Miller.
Dark Horse Books – 19.95 dollar
ISBN 1-56971-755-9

Deze recensie is ook gepubliceerd op het stripblog van Zone 5300.Lees ook: